pennen zyn ook wel graauw/doch Rultswyze met Ifabellekleur gefchakeerd. De Staart verfchilt
van boven weinig, maar de buitenfte Pennen zyn byna geheel Tegelrood; de Pooten en Vinge-
•ïen vertoonden zig geelachrig uit den rosfen, met de Nagelen, zo wel als in de Haan, blaauwach-
rig aschgraauw (*).,
A ' A N T E K E N I N G E N .
De Patryzen komen met de Hoenders in dat opzigt overeen, van zig in ’t Stof te rollen,
weshalven zy ook Pulveratrices genoemd worden. Haar Hebreeuwfche naam Kore zou van het
korrend Geluid, dat zy gelyk de Duiven maaken, afkomftig zyn. Wegens haar Kakelen heb-
ben fommige der Ouden ze Kakkaba geheten. Want haar Geluid is niet altoos een zelfde, en
verfchilt zeer in de Bronstyd, wanneer de Landluy het dikwils door een Fluitje nabootzen, om
de Mannetjes te vangen. Immers de Wyfjes zyn dan zo geil, dat men den naam van Patrys,
al van ouds, tot een zinnebeeid van ontuchtig Vrouwvolk heeft gebruikt. Ook zyn ze zeer vrugt-
baar, broedende van tien tot zestien Eijeren, die omtrent van grootte als Duiven -Eijeren en
groenachtig blaauw van Kleur zyn, gelyk de Afbeelding aantoont. Haar Nest maaken zy op
den Grond van Takjes Hout en Hey; hetzelve, na dat het op den bodem met Dons befpreid is,
van buiten met ruigte zodanig omringende, ja toedekkende, dat men het eer vertrapt dan vindt.
De Eijeren uitgekomen zynde, houdt het tweede Broed zig, niet geftoord wordende, den ge-
heelen Winter troepswyze by elkander, en verwarmt zig in Gaten of Holen onder de Sneeuw.
Maar, ’t zy in ’t broeden of in haar Zomer verblyf, in Zaailanden of Kreupelbosfchen, geftoord
wordende, vlicgen de Ouden met een barst op, en de Jongen verfpreiden zig in de ruigte, dat
menze niet gemakkelyk kan vinden. Haar Vlugt is zwaar, zo dat zy wel dra wederom neder-
vallen. De Ivuikens zyn, gelyk die der Hoenderen, by ’t uitkomen met Haair bekleed, en loopen
daar heenen, zoekende dan de Moer weder op, die hun dekt en koestert, en lang by zig
houdt, zo dat zy daar mede als een Kudde uitmaaken.
De Ouden worden dikwils door Honden gejaagd, of ook de volwasfen Jongen; maar in ons
Holland ftaat geen anderen, dan die tot de Jagt bevoorregt zyn, het vangen van Patryzen vry,
mögende niemand Netten daar toe ftellen dan op zyn Grond of Buitenplaats. Want zy behooren
tot het Edel Gevogelte, waar van niemand zelfs de Nesten berooven mag. Egter komen zy,
in de Winter, uit Gelderland hier veel te koop, en worden, wegens de lekkerny, duur betaald,
maar de Kor- of Berkhoenderen zyn nog meer geacht. Zy leeven, gelyk de overige Veldhoen-
ders, van veelerley Besfen en Zaaden, Wormen, SlakRen en Mieren-Eijeren; ja eeten zelfi wel
groen Koom, Gras en Kruiden (j),
(• ) Umimvs zegt dat 6e Beke» Pooten b k ek .z jn : B r ik o n maata die , zo wel all de Nagelen, Aichgraauw blaauwachdg. ’t Schync dat omtrent dlt
alles io de Patryzen eenige veranderingen plaats hebben; gelyk ik d itz e lf heb waargenomeD. « n
( f ) Zie die alles breeder in de vooraangehaalde Naluurlykc Historie, I .D . V . S t o k , bladz. 4 *5 » en?. als ook bladz. 4®1 » en <•
17So, bladz. 1080» enZa .