A N A S Ci r c IUI l o e m i n a.
A N A S C i r c i a . Z O M E R - T A L I N G , S T A R - E E N D . . , S j
'er deswegen den naam aan geeven van Ster- of Star-Eend„ Iets wonderbaars, ’t welk men
inislchien in geen ander (lag van Vogelen aantreftj zulke lange Pennen naamlyk boven de Dek-
vederen ingeplant in de ichouder van de Wiek, en zulk een vertooning maakende. Nog won-
•derlyker fe 't, dat ikby geene Autheur, hoe naauwkeurig ook, eenig gewag daarvan vindel
ÄLBtN'zegt alleen, dat deeze Eetad eenige lange Schouder-Vederen heeft, die wit zyn met
zwarte Randen, .en B r is so n Ipreekt 'er in ’t geheel nier van. Zes of zeven zyn 'er in het Voor-
werp, dat itot deeze Afbeelding gebruikt is en van zeer aanmerkelyke grootte, fpannende zig,
wanneer de Winken uitgebreid zyn, in eene Searswyze gedaante uit.
Zou de bynaam Circia, daar de Franfchen CerceUe van gemaakt hebben, oirlpronglyk liier van
kunnen afkomftig zyn? Of hebben zy dien daar van, dat zy in de Landen aan den Boven-Rhyn
uit het Noordwesteft kwamen? Circius was de naara van den Noordwesren Wind by de Ro-
memen,
Het Manmtje of de Woard dezer Eenden-Cöortj heeft den Kop en Rüg donkerbruin of uit
den graauwen, raet de randen der Vederen bieek of witachtig. Onder degedagte witte Streep
zist de Kop en Rials uit den rosfen, mot witte vlakjes aartig geiprenkeld. De Borst is vuilgeel,
met de toppen der Vedertjes bruin, ’t welk eene Golfiwyze tekening maakt, en den Vogel
niet weinig fraaiheid byzer. Somtyds trekr die kleurnaar ’t rosfe of Kastanje {*). De Buik is
wit, maar naarden Stuittoe gewölkt met .bruine en geelachtige Vlakken. Van de Siagpennen
zyn de langften bruin, aan de buitenzyde geelachtig wit gezoomd, de volgende uitwaards Goud-
groen met witte tippen, maakende die Spiegelvlak op de Wieken, waarvan voorbeen gefproken
is; doch welke hier grootendeels bedekt wordt jdoor de uitgelpreide Schouderpennen; waaron-
der de Dekvedertjes van de Wiek zig Aschkleurig of hleekblaauw voordoen. De Staart ziet uit
den bruinen, en fttekt zig maar weinig buiten.degellooten Vlerken uit. De Bek en Pooten zyn
blaauwachtig graauw, de Nagelen zwart.
Het W yfje, dat hier met den Kop agterover geboogen, als op ¿¿ne Poot rüstende, terwyl
Zy met de andere de Wiek uitfpreidt om die te kämmen, verbeeldis, heeft byna de zelfde
grootte, maar de Kleur en Tekening verfchilt aanmerkelyk. Het is over ’( geheele L y f van
onderen met groote graauwe Vlakken, op een geelachtig witten grond, gefchakeercL Aan het
ho-
C ) Ad Sternum fordide nebulofa zege Linnieus.
Z z 2