betrefcken, die alle de genen, welke een kaale getepelde Piek by de Oogen hebben, bevat.
Misfchien zal oudtyds de naam van Tetrao aan de groote Veldhoenders of Ouerhaanen, in on-
derfcheiding van de Trapganzen, die ’er in leevensman'ier, en in geftaltewat de Hennen aan-
gaat, vry veel naar gelyken, doch maar drieVingers aan de Pooten hebben, gegeven zyn.
Want de Veldhoenders rüsten altemaal,. gdyk deHoenders en Faifanten, op vier Vingeren (*).
De Heer Brisson maakt van de P a xrvzen , die het onderwerp onzer tegenwoordige befchry-
ving zyn, een byzonder Geflagt, dat dertien Soorten derzelven, en daar agter nog agt Soorten
van Kwartels, als kleine Patryzen aangemerkt, dus in ’t geheel eenentwintig Soorten, behelst.
Hier onder komen verfcheidene voor, uit de andere Wereldsdeelen ; gelyk een Mexikaanfche,
Braüb'aanlche, Virginiaanfche, Senegalfche, Chineefehe en andere, welke door den Ridder Lin-
k^us ook onderfcheiden zyn. Bovendieh maakt zyn Ed. insgelyks gewag van roode of rood-
pootige Barbaryfche en Griekfche Patryzen, als ook van die, welke in ’t byzonder Francolyn
genoemd wordt, door den vermaarden T o u r n e fo r t , op zynen Reistoeht naar Afle, waargeno-
men en afgebeeld. Van de Europifche telt zyn Ed., behalve de Berg-Patrys, die van de
Gemeene, hier te Lande bekend, weinig verfchilt, een kleinere, die in Vrankryk huishoudt,
Perdrix de Bamas genaamd, van de zelfde Kleur, als de onze, en eene die bleeker is, over’t
gehede L y f witachtig Aschgraauw, hebbende zeer fyne bruine dwarsftreepjes, met eenigrosach-
tigs gemengeld.
Ik zal voorts alleenlyk letten op de gewoone Patryzen onzes Lands, van beider Sexe hier
ten naauwkeurigfte in Afbeelding gebragt, jdie by alle Autheuren den naam voeren van Aich-
graauwe Patrv's (7).
b e s c h r y v i n g .
In de eerfte opllag zou men zeggen dat de Afbeelding weinig voldeed aan de benaaming;
doch men moet merken dat, hoe ros deeze Vogels zig hier ook vertoonen, het Aschgraauwe
over ’t geheel door het tosfe fpeelt, en op fommige deelen des Lighaams fterk uitmonftert. Ook
zyn hier de hoogst gekleurde tot de Afbeelding uitgekoozen.
De Haan en ’t Hennetje verfchillen weinig in de grootte, noch ook in de geftalte, welke door
lömmigen by die van een Duif vergeleeken wordt. Brisson rekent de langte der Patryzen op
ruim
(•) Aldrovandus beweert ten flerkfte , en wel om deeze reden, dat de Otif oF T rapgans, die Fommige Ouden met den Tetrao vervrard hebben, geens-
zins tot de Veldhoenderen behoort. Vergelyk bl. 165. hier voor. . . , , _ ,r n B T „
( t ) Perdix cinerea, A ld r o v . , Jonit. W ilu id gh b y & c . Perdtx ex Cmereo, ruß fg mgro vana & c . Brisson, Perdtx grtfe ou Gouache, B e lo n , uerm.
Veldbotn, Anglice Partridge.