, 75 A , R D E A C I C O N I A. D E O IJ E V A A IL
B E S C H R Y V I N G .
Van deeze Vogels z^n-, zo wefäis van de'Xepelaafcn , Man ¿n W y f haauwlyks te .onderfcheiden. Z y komen in
geilalte veel overeen met .den blaauwen Rejgerj doch hfcbben den, Hals wat koitef en diUcer,, zo de beröemde K l e i n
aanmerkt. Z y hebbendie byzonderheid dat de Huid, na het afplukken der Vederen, rood is, zo wel'als de Bek en
Pooten, en de Oogen ilaan in een kaal zwart Vlies. D e Heer B r i s s o n bepaalt de hoogte van den Oijevaar op 3 j Voe •
ten en 9 Lynen; de langte vari den Bek op "¡} Duimen, die van de Staart op 8 7 , en het kaale deel der Schenkelen op
1 ? Duimen (*). De middelfte der Poorvingeren is! ruim drie Duimen, de buitenfte wat minder lang, de binnenfte
derdhälf en de agterfte omtrent ainderhalf üuim. De bdften'fte eh bineertfte zyn ieder teet 'een P ik s aan den midddßen
Vinger, omtrent ter halver langte., gehecht. Het roode Vlies der Schenkelen is met zwarte Viakken als geiprenkeld :
het bövenfte »der Schenkelen bekleed met witcc Vederen. Z o is ook de Phdmagie van den geheelen Vogel wit uitge-
nomen de Slagpenhen, die zwart zyn. >De iämengevouwen '¿Pieken bedekken de Staait, doch -mtgebreid zynde,
wanneer de Vogel vliegt, hebben z y meer dan6 Voeten vlügts. De Bek heeft, even als in de Reigers, eene gewelfde
bovem en een holle onder-Nebbe^ en is taamelyk ipits gepunt. Daar binnen, ver naar agteren, is maar een klein , ipits,
Kraakbeenig Tingetjey even als in de Bek der Lepelaaren , omtrent een Duim lang. Hierom meenden lbmmigen,
dat deeze Vogels geen Tong hadden. Men heeft al voör lang ofitdekt, dat de Beenders der Oijevaaren hol z yn , ’t
welk ook plaats heeft in andere Vogels, en veel doet tot de ligtheid van krame Vlugt. De Nagels, zo wel als de Vin-
gers rood, hebben zy plat en breed.
Ä A N T E K E N I N G E N .
Terwyl de Oijevaars, zo wel als de Reigers, Lepelaars en andereTrekvogels Van dergelykeGeilalte en Aart, door
geheel Europa in ’t Voorjaar zeer onverwagt verichynen, en in den Berfst verdwynen -(f.), hebben de Geleerden, van
©uds, verichillende denkbeeiden gevoed,noopens het ¿Pinter-PerbfyfdeeZsr Dieren. Sommigen meenden,' met
A r i s t o t e l e s , dat z y zig niet ver van honk verborgen anderen dat z y verhuisden naar andere Wereldsdeelen, en
wel haar ’t Zuiden, ©m aldaar des Winters een zagter Klimaat en Voedzel te vinden. Hoe zeer nu laatere Autheurem,
die geloofwaardig z yn , gelyk B e l o n i ü s en S h a w , als Goggetuigen, verzekerden, dat z y de Oijevaars in Schoolen
des Voorjaars ten Nöorden, en in de Herist ten Zuiden over de Middellandiche Z ee hadden zien vliegen, meende nog-
thans de beröemde Heer K l e i n , in een Vertoog, opzettelyk ©ver dit Oflderwerp geboekftaafd (§), te mögen beflui-
ten, hoe het waarlchyhlyker was, dat de de Oijevaars tegen den Winter in Poelen en Moerasien kroopen. Ten dien
einde verbeeldt hy z ig , onder anderen, dat de gdeerde S h a w mislchien andere Vogels, inEgj'pte t’huis hoörende, daar
voor had aangezien: doch men kan zulks zekerTyk niet denken van den zo kundigen Sweedichen Do6tor H a s s e l q u i s t ,
die ¡in ’t midden deezerEeuw de Oostelyke deelen der Middellandiche Zee bezoekende ("*), omftreeks Smyrna, den 6
Maart des Jaars 1 7 ^ 0 een troep van vliegende Oijevaars zag, welke uit het Zuiden kwamen en hunne Viugt naar’c
Noordfen richtten. Z y hadden hun Nagtverblyf genomen op een Tarw -Ä k ke r , daarzy zonder ichroom en zo tarn ,
zegt h y , als inlandiche Vogelen, iiepen. Z y nestelen oök op de Huizen der Türken in klein A iie , en zyn ’er in niet
minder achcing dan onder ’t Gemeen der Europiiche Landen, met een 'byzonder bygeloof, zo hy aanmerkt. Die
Waatneeming alleen is genoegzaam, om de Verhuizing deezer Vogelen te bevestigen.
De andere tegenwerping van K l e i n , dat de Oijevaars, in de Herist in Egypte körnende, aldaar geen Poedzet
vinckti zouden, is niet minder beuzelaehtig. De Nyl maakt, volgens H a s s e l q u i s t , die ’t zelf waargenonien heeft*
het platte Land aldaar tot een Z e e , van ’ t begin van Augustus tot het end van Oktober. Das komen die Vogelen, in
M voorst van September uit ons Werelds-deel vertrekkende, juist in Egypte, wanneer het Land nog onder Water ilaat
en vinden’er den geh^le Winter, in dat doorweekte Land, alsdan een Beemd zynde van weelige Landsdouwen,en in de
overblyv^ide Plasien en Waterleidingen na het afloopen van de Ny l, genoegzaam Voedzel aan Kikvorichen en ander
Gediert&, dat zy verder,omilreeks deEiiandjes, in den Mond van die Rivier, tot in ’t Voorjaar genoeg bekomen kunnen.
Immers voor het begin Van April, wanneer de Oijevaars reeds van daar moeten vertrokken z yn , is het Land nog niet
geheel opgedroogd (ff). Z o weeten deeze Vogels, ook volgens de Heilige Schrift, door een zonderlinge ingeeving
der Natuur, zo wel als de Zwaluwen en anderen , de gezette tydm in acht te1 neemen van hunne aankomste, hier te
Lande •(§§).
/•n ,jn deszelf« Ornitholtgiä , Leiden by H a a k , Anno 1763 , m OftaTO , laater. R a i verhaalt, dat zy op de Zee- Oever« van Engeland fomtyds dod»
Tom 2. p. 3° 5- ilaat 5 Duimen, doch dit mpet een drukfeil zyn. Door eeldzaam gezäen worden, en daarte Lande niet nestelen.
Digiti Mtntbrätiit deflitüti verftfaat, zyn Ed. in deeze, gdy;k in alle anderen , ’(§) De fiybetnacuUs Ciconiarum. Zie dit breeder in de Üitgezotfe
tfleen dat Zy geen Gmebde o f -Zwempooten 'hebben, gelyk de Ganzen en deiingcn, als boven.
Eendeh; zynde de Vingers vry o f ongevliesd. H ä sseIo dist, Reife tack Pahflina. R o ll. 1762. p. 4 1 .
m ] n | e Zuidelyke deelen van Sweeden rekent men den tyd van de aan- f t j v nacl‘ Pakftina. XHf. Brief,
tottlst der OijevMren öp Sen 24 M'adft , en van hon vertrek den I o Auguittts. (j$) Zie Jeremia V-1II. Wr* 7»
Likn. Stbm. Reizt, doch hier komen Sy doorgaans vroeger en verhuizea