ANAS , b e r n i c l a . R O T G A N S , R IN G E L G AN S .
Vogelen. De Kleur van den ICop, Hals en Borft, is byna t’eenemaal zwart, met eenigen HR
deren weerfchyn; op de Rüg is de Vogel Aschgraauw, met een blaauwacteigen glans op de
Vlerken; aan den Buik liclitbruin en wit gegolfd; doch aan de Stuit wit. Voorts moet men
aan den Hals die taitte Kraag uitzonderen, welke uit kleine Vedertjes, die eenigermaace van
elkander afgefcheiden zyn, beftaat, en niet geheel rond loopt, zynde van agteren als afgebro-
ken De Slagpennen der Wieken, agc in getal, zyn geheel zwart, en .ftrekken zig uit tot
omtrent de helft der langte van de Staart, welke geheel beftaat uit witte Vederen, doch waar
onder, wederzyds, drie zwarte zyn. De Bek is, zo wel als de Pooten, zwart en anderhalf
Duirn lang, met zeer zigtbaare Tandjes als een Vyl; gelykgemeen is aan de Eendvogelenen
Ganzen. De Tandjes zyn plat en fpits, ftaande meer naar agteren dan naar vooren gekeerd,
om bet ontglippen van het Aas te beletten. De Bek is niet opgewipt, gelyk in de Pylftaart
Zee-Eend, maar eenigzins Haakig krom, wat de Bovenkaak aangaat, gelyk in de Zaagbek of
Duikergans derNoordfche Zee-Wateren (*). Niettemin is hy plat van boven en ftomp gepunt,
’ t welk men in de bygevoegde Afbeelding van den Kop befchouwen kan. De Neusgaten zyn
’er op zyde ingegroefd als gewoonlyk, en de Oogkringen hebben een Hazelnoote kleur. Het
bloote deel der Pooten, dat men de Voeten noemt, is drie Duim lang: de middelfte Vinger
twee, de zydelingfen omtrent anderhalve Duim: het agter-Klaauwtje, dat de vierde Vinger
heet,'is’zeer kort. De drie eerftgemelden zyn met een Vlies, byna tot aan het end der Vin-
geren, -fiimengehecht en allen met kromme Nagels voorzien.
Deeze befchryving van het M a n n e t j e , naar’t welke de Afbeelding gemaakt is, kan ook
op het W y f j e toegepaft worden; ’twelk ik bevonden heb zeer weinig daar van te verfchillen.
De zwaarte van beiden was ongevaar twee Pond en drie vierendeel: maar het Wyfje woog ddn
Loot meer, het1 Mannetje drie Loot minder. Voor ’t overige was in de Kleur of Geftalte
naaüwlyks eenig verfchil, uitgenomen dat het Wyfje zig een weinig dünner vertoonde en den
Bek iets langer had dan het Mannetje. In de Afbeelding, welke A l bin van de Brenta geeft,
ontbreekt de witte Ring aan den Hals geheel, en het L y f is graauwachtig: juift het gene welk
plaats heeft in de jonge Rotganzen, die aan den Hals naaüwlyks eenig Wit, maar op de Wie.
ästen in tegendeel eenige tekening hebben \ welke naderhand verdwynt.
a a n t e k e n i n g e n .
Dat men deeze Vogels oudtyds Boomganzen noemde en onderftelde uit de gedagte Bemakel-
Schulpen voort te komen, kwam daar van daan, dat men derzelver Neften en Broedplaatfen
niet ontdekken kon, voor dat de onzen, als gemeld is, die op de Noorder-Eilanden waama-
men, kennende de Vogels aan hun fchreeuwen van Rot-, Rot, even als die by Wiermgeij.
iaarlyks gevangen worden. Men mag dan vastftellen, dat zy op de Eilanden benoorden Schotland
broeden, en tegen den Herfit met hunne Jongen tot ons overkomen, om hun Aas te
zoeken en te overwinteren. Dat zy op Ysland of zelfs in Groenland zouden neftelen en over
Sweeden heen derwaards trekken (£)', vind ik , om dat ’er onder de Vogels dier Geweilten
geen gewag van gemaakt wordt, niet. waarfchynlyk. ’t Kan echter wel zyn, dat zy aan de
Kulten van Sweeden en Noorwegen ook voorkomen, en aldaar hunne Neften maaken op den
Steenigen Oever, gelyk fommigen willen.' Onder het wilde Water-Gevogelte zyn zy zekerlyk
niet de minften van lekkerheid {§) en worden dikwils zeer duur betaald (**).
{•) Zie ds Afbeelding, N U -S if t . als boven, PL X X X V I I . B j .- e .' .
( f ) Habitat in Europa ßortali; migrat Jupra Sueciam; nidificat in Groenlandta; bybernat tn Belgw. b jlt , JNat AU.
(&) Sapidifjima omnium eß Avium aquatitarum. Linn. Faun. Suec. I I . p. 4 1 .
(*•) Men geeß; 'er lbmtjdi wel dön of twee Rykidaalderi roor, za mjde Vogelkooper Terhoalt.
m l