A R D E A ci co n ia .
OI J E V A A R .
Vogfelen die een groot gedeelte des Jaars inonze Gewesten verblyven, en zelfs aldaar gemeener zyn dan elders in
Europa, moeten zekerlyk betrokken worden tot de Dieren onzes Lands. Dus behoort hier dan de O i j e v a a r ,
waar van de* nevensgaande wel getroffene Afbeelding, zeer veelverkleind, gegeven wordt. Immers deeze Vogel komc
irt’ t Vooriaar• hy betrekt 2yn voorig o f bouwt een nieuw Nest, paart en legt Eijeren, die hy in de Zomer uitbroedt en
vertrekt niet dan in de Herfst met zyn volwasien Jongen. Dit doet h y , wel is waar, ook in Vrankryk, Duitschland,
Poolen, Pruisfen en zelfs in de Zuidelyke deelen vän Sweeden; doch men merkt aan, dathy in alle hooge Bergach-
tigeGewesten veel zeldzaamer voorkome, dan in laage Moerasfige o f iterk bewaterde Landsdouwen , en dus in Italic,
ja zelfs in Engeland, naauwlyks gevonden worde. Eenigen hebben opgemerkt, dat hy den Grond van vrye Gemee-
riebesten verkiest boven dien van Koningryken.: 4
H y maakt, by den Heer K l e i n , den tweeden Stam ult in deszelfs Gezin der. H e n g e l a a r e n , en kwam
dus den laatst beichreeven L e p e l a a r zeer naby. Ook gelykt hy in Geftalte vry veel naar denzelven; doch, wegens
het groote verichil van den Bek o f Snavel, heefc de Ridder L i n n ä u s onzen Oijevaar , met groot recht, daar
van afgezonderd, en in zyn uitgebreid Geflagt der R e i g e r e n geplaatst (*). Hierin ondericheidt hy den Oijevaar
door naakte Oogleden,. enmaakt 'er.dus een derden Rang van in dat G eflagt, alleenlyk twee Soorten, deezen Tritten
naamlyk en een bruinen Oijevaar, gemeenlyk de Z w a r t e S t o r k genaamd, bevattende. De Heer B r i s s o n , nog
naauwkeurjgerwillendezyn, heeft zelfs de Oijevaars, in een byzonder Geflagt, van de Reigers ondericheiden, en, be-
halve den bruinen en witten, nog den Amerikaanfchcn Oijevaar beichreeven. Die o'ndericheiding kan niet misbillykt
worden, alzohet byzonder Kenmerk, van een Groefwederzyds te hebben in de Boven-inebbe, die van de Neus--
gaten uitloopt naar den tip des Beks, den Reigeren eigen, aan de Oijevaars ontbreekt.
Omtrent den oirfprong o f beduiding des Naams,- 5t z y van den Latynfchen Ciconia , waarvan de Franfchen Cicogne
gemaakt hebben ; van den Hoogduitichen Storch, den Engelfchen Stork, o f den Onzen Oijevaar o f Ouwevaer,
Waarby zy vry algemeen in ons Land bekend zyn; Vallen niet dan. duiftere gisfingen. Terwyl Oije een Schaapbete-
kent, en z y , by groote ichoolen in de Oostelyke deelen van Europa verzameld, van daar met een Vaart verhuizen,
waarvan de Heer K l e i n een voorbeeld aantekent ( f zou men mögen denken, o f de gelykenis naar een Kudde Schaa-
pen, door hunne witheid, en het dus ter vlugt verdwynen, dan hun zweeven by troepen in de Lugt, ook aanleiding
gegeven had tot die benaaming, welke oudtyds Oijevaart gefchreeven werdt. . Doch zulks is onzeker.
Geenszins kan men daar ook eenige betrekking in; vinden tot de .Levensmanier deezer Vogelen. Z y ondericheiden
zig byna van alle anderen, door het Klepper en met hünnen B ek, zweemeride naar een ratelend Geluid en zeer helder,
van verre hoorbaar B ! . Dit doet de Oijevaar op zyn Nest ftaande, by wylen, inzonderheid des avonds o f des nägts,
en ichynt daar toe ook wel opgewekt te worden door het gefchrey der Mosfchen (**), die menigvuldig, in de ruigte
Van zyn övergroot Nest, hun Aas komen te zoekeri aan .het aldaar groeiend Ongediert. Hy maakt hetzelveop zeer
hooge plaatien, verkiezende daartoe o f ftompe Toorens o f het Dak van Kerken, mids daarop een Bak geplaatst z y ;
ö f oüde Muragien, o f plat gedekte Schoorfteenen van Gebouwen, zelfs in de Steden. Meest echter houdt hy ten
platten Lande en in de Dorpen huis; als .waar hy meer, gelegenheid vindt om te aazen., op vogtige Moerasfige W e it
e n , in ondiepe'Slooten, en op de-Griendten der Binnenwateren (ff). _ Hier gaat hy ofzagtjes wandelen , offlaat op
^yn ddhePoot te loeren in dat Postuur, zo als men hemhier afgebeeld:zier; ten einde zyn Aas, ’t welk meest in Aalen
Kikvörichen en Vischjes beflaat,' wanneer hy het aan zyn Poot voelticrieuwelen, met den Bek te vatten en te vangen.
Van Padden zegt men dat hy een afkeer heeft, doch geenszins van Wiaterflangen, >en dit was de reden, dat men in
Landen, waar die menigvuldig zyn , al voor lang hetongeoorlofd rekende de Oijevaars te dooden o f te beichadi-
'ßen-(Gfi). Men moet niet denken dat Adders henook ;padeel'kunnen. doen , mids .zy hem niet byten; want derzelver
Vergift, niet in 5t Bloed körnende, is niet doodelyk (***). Hyvernielt o f verflindt, zekerlyk, ook nog wel Slakken en
ander Ongedierte. . .
: Wat de Voortteßling aangaat : menweet dat zy 'b y Paarfen huishouden , zynde het Mannetje over het W y fje zeer ja-
joers: des,hunne wederzydlche liefde, zo wel als die tot bezorging en bewaaring van hun Kroost , in den oudenryd tör
een voorbeeid werdt gebruikt. Men kan niet twyfelen aan ’ t verhaal van den beroemden H a d r i a n u s J u n i u s , dat in
de zwaare Brand te Delft, in ’t jaar 153Ö, by ’ t verbranden van een Huis, op welks Schooriteen een Nest met jonge
Oijevaaren was, de Ouden zolang daar om heep vloogen , tot dat zy zelf door de Vlammen verteerd werden. By hunne
aankomst zoeken z y hun oude Nest, zo men wil, weder op , en hetzelve, dat uit Takken en andere Ruigte beftaat ,
befchadigd vindende, herftellen z y dit Nest, waarin het W y f je doorgaans vier o f meer Eijeren legt, welken z y met
haare uitgeplukte Veeren toedekt, gaande dan met het Mannetje, beurt om beurt, aan ’ t broeden; ’t welk een Maand
duurt. De Eijeren zyn omtrent van grootte als die der Gänzen en vuil wit, gelyk men uit de A f beelding hier nevens gaande
van zulk een E y , dat in de Natuurlyke grootte getekend is, kan opmaaken. Van de Jongen valt dikwils ddn, zo wel
als van de Eijeren, 9t z y met voordagt o f by toeval, uit het Nest, en by die gelegenheid heeft men wel eens zulk een
Jong opgevoed en tarn gemaakt: gelyk wy ’er dus, nu en dan, den op onze Vischmarkten zien, aldaar van den afval
leevende en nuttigende ook wel Vleesch o f Brood.
B EM
Onder den naamCicoMIA, met de bepaaling van Akdea albaOtlitis nu£s ( •* ) Nottu ftridtt in Niäo, ad Pago: in ahis, PaJJeribu: refonan:, ubi gh•
Remteibufque nigris, Roflro, Pedibus, Cuteque Sanguinei:. Syß. Nat. Ed. XII. torat immenfo de Turre Ciconia Roflro. Linn. Syfi. Nat. X . & XU.
f f ) De Hybernaculis Ciconiarum, p. 221. Zie üitgezogte Verhandelingen, ( f f ) iQ Vriesland en Ove ryifcl, alwaarveele zodanige Landen z yn , komt
v,a . t_ . «■en OToote memete van Onevaaren. 111 1/1 U711WHIÍ.1.1H «..HM...»} r* —- - —w d u ’. ._ IL JD. bladz. ad*. «en gfoote memgte van Oijevaaren.
Crotaliílria.'Roflro « /i crepitant. ... » Glottorans. V K . le .....in Stemm. Av.J.. a p. 2$.«/.I (55) Hác fjulc bonos hnnnt Serpentum Sfirhpntinn evitin exilio tantus,t.
ut nefas occ¡dere. Liijh. utC
J J ¿*«*) Pocula Marte earent.
***)Poe
Xn
I