ANAS , B E R N I C L A .
R O T G A N S,
R I N G E L G A N S .
’t VJi eilagt der Eenden by den Heer L in n b o s . ook .de Ganzen bevattende, zo brengen wy
hier, onder den zelfden Geflagtnaam, een Vogel te berde, die in grootte als een middelflag
uitmaakt tusfchen de Eenden' en Ganzen, doch in geflalte'nieest gelykt naar de Iaatflen. Iiy
komt, in beide opzigten, den reeds befchreeven Pylßaart-Zee-Eend zeer naby, en wordt, even
als die, by ’t Eiland Wieringen dikwils met Slagnetten gevangen.
Men noemtze gemeenlyk R o t g a n z e n , en deeze is de Bernicla der Eilanden van Schotland,
zo K l e i n aantekent (*). Dus komen zy ook by.LiNNiEus onder."dien bynaam voor, maar
B r js s o n onderfeheidtze onder den tytel van Brenta, daar van, en meent dac het de Brentgoöje
der Engelfchen zou zyn , by R a y voorgefleld onder "den naam van Brenta. Doch, aangezien
die Autheur zegt, dac dezelve maar weinig giooter dan een Eend is, en flegts een wir Screepje
aan den Hals heeft, zo blykt, dar de;onze- die-niet-kan -zyn. In grootte zou de Bernicla van
R a y beter flrooken; maar hy verhaalt, dat dezelve onder en rondom 'den Kop wit is, uitge-
nomen een zwarte ftreek van den Bek naar de Oogen;. ’t welk- wederom niet overeenkomt met
onzep R in g e l g a n s , die een zo aanmerkelyke witte Kraag om den Elals draagc Hierqm zou
men, met Cha r l e t o n , de Bernicla en Brenta bedenkelyk voor een.zelfden Vogel mögen
honflen, of liever, met L i n n ä ü s , voor Verfcheidenheden van.eene zelfde Soort (f). "
Dit alles, ondertuflchen, doet blyken? dat onze;Rotgahzen tot die genen behooren, welken
men oudtyds Boomganzen noemde, en önderftelde uit zekere Schulpen 'voorc te komen,
Bernakels genaamd, welke dikwils omtrent de Schotiche Eylanden aan Paalen, Maßen of ander
Hout, in Zee dryvende, gevonden worden; terwyl dergelyke Ganzen flegts aasden op de
Worroagtige Haizen van die Schulpen (§). Men noemde dezelven in Schotland C/aikgees enby
ons Schot/che Ganzen. A l d r o v a n d u s , immers, heeft voor twee Eeuwen reeds aangemerkt
dat de Holländers, op hunne eerfte Reistogten naar Groenland, eenige Eilanden in ’c Noorden
aandoende, aldaar de Nefien en Eijeren vonden van de Zee-Vogels, die men, wegens het
Geluid dat zy maa’ken, Rotganzen noemc (**).' '
B E S C II R Y V I N G.
In deeze Afbeelding is de Vogel aanmerkelyk verkleind: want zyne langte, van de tip des
Beks tot aan het end der Staart, bedraagt meer dan twee Rynlandfche Voeten. Men belpeurt
er uit, dat hy zeer lyvig is, en inzonderheid zwaar van Borst, doch klein van Vlerken, zo dat
hy zeer log moet zyn in ’t vliegen. Ook flaan de Wieken verder agterwaards dan in de meefle
Voge-
( * ) R o ttg an s , Bernicla eit lofularura Scotise, De Av. Errat. Migrat. p. 170.
( f ) In de XII £d. van het Samenftel der Natuur: vergelyk de Natuurlyke Historie, door Dr. M. H oü t tn yn , 1. D . V . St. bl. 3 7 , alwaar de X Ed. is
gebruikt.
($) Het zyn de zogenaamde Ganzen- Mosfeltn, omitandig befchreeven in die zelfde Nat. Hißtrie, I. D. X V . Sc. bl. 12 1 . onder den naam van Ltpas
Anatifera.
(**) Au>rov. Ornitb. Libr. XIX. Cap. 23. D e Bräata feu Bernicla.
Bbb