« elcke marckc fijns goltz twe gulden ad twyntig
« stuver, ende van elcke marckc konijnxsilvers
« ssess wytpennynck.
« It. die werdeynen als der twe wezen sullen
« elck hebben wijfftich Rijnss gulden dat twe deyll
« der heer ende dat derdedeyll die muntmeyster
« betalen sali, ende sali dess heren deyl ander
« sleeschat körten mögen.
« It. die Assayere salljaerlix hebben wijfftich
« Rijnss gulden voir syn loen, dat der heer halffe
<5 ende die muntmeyster dander helfft betalen sali,
« dat die muntmeyster tosamen betalen ende die
« heer syn aendeyll ander sleeschat weder to
« korten. »
Uit het Primus Liber der X IV Boe-
ken, fol. 120 v°, beçustende in het
Rijksarchief te Arnhem, afdeel.
Rekenkamer.
Nous croyons devoir placer ici un autre document,
également sans date, que nous devons
encore a la bonté de M. Sloet et qu’.il pense devoir
appartenir, a cause de l ’écriture, à la seconde
moitié du xve siècle.
« Wij doin kont ind bekennen mijt desen onsen
« brieff, dat wij omb sunderlingen trouwen ende
« geloven der wij ons versien tot M. onsen
« dienre, denselven tot onsen werdeijn in onss
« munten, die wij nu hebben, doin ordenieren,
« gesät ende ordeniert hebben ind mijt desen
« onsen brieff setten ende ordenieren ind hebben
fliH