drys, Verbascum Thapsus-f. 60. Plantago major*. 63. Polygonum
Bistorta. 66. Asarnm europaeum. 67. Mercurialis annua.
69. Humulus . lupulus. 70. ïllmus campestris -f-, Quer-
cus R o b u r\ , Populus alba j - , Salix pentandra\ , S. alba -j-.
71. Juniperus communis. 76. Orchis maculata. 85. Arum ma-
culatum, Acorus Calamus *. 86. Carex arenaria. 87. Agropy-
rum repens *.
VERGIFTIGE EJV SCITWEFUMiE
GEWASSEN.
(E i . v en en a ta e e t noaeiae
Van deze gewassen worden velen in den wilden staat aangetroffen.
Niet allen zijn echter even vergiftig ; deze zijn slechts,
in ruimere hoeveelheid gebruikt, schadelijk; terwijl genen,
in geringe mate genuttigd, vele verderfelijke eigenschappen
bezitten. De meest vergiftigende zijn diegene , welke in de volgende
opgave met een * zijn geteekend, terwijl de overigen
tot de schadelijke planten moeten gerekend worden. Voor
’t overige verwijzen wij den lezer tot het nuttige werk van
den Heer miqxiel , de Noord-Nederlandsche Vergiftige Gewassen
(Amsterd. 1837), en zullen omtrent deze in geene bijzonderheden
treden , omdat men in bovenvermeld werk alles bijeen-
vindt, wat dienstig is om ons de inlandsche vergiftige planten
te doen kennen.
V e rg iftig e G ewa s sen .
1. Thalictrum flavum, Anemone ranunculoides, Ranuncula-
ceae, Ranunculus sceleratus, R. acris, R. Flammula, Ficaria
ranunculoides, Caltha palustris. 4. Chelidonium majus. 8. Viola
odorata, V. canina. 19. Evonymus Europäern. 27. Bryonia di-
oica. 30. Sedum acre *. 33. Hydrocotyle vulgaris*, Apium
graveolens, Oenanthe Phellandrium, 0. fistulosa * , Cicuta viro-
sa * , Conium maculatum * , Aethusa Cynapium * , Chaerophyllum
sylvestre, Myrrhis temula, Sium latifolium. 49. Cynanchum
Vincetoxicum. 56. Solanum nigrum , S. Dulcamara , Atropa Belladonna*
, Hyoscyamus niger*, Datura Stramonium*. 57. Linaria
vulgaris, Digitalis purpurea * , Pedicularis palustris, P. syl-
vatica. 46. Anagallis phoenicea. 67. Euphorbiaceae, Mercurialis
annua. 69. Humulus lupulus , Urtica dioica, U. urens. 73. Alis-
tna Plantago. 78. Narcissus Pseudonarcissus. 85. Arum maculatum.
9. Drosera longifolia, D. rotundifolia. 63. Polygonum hydropiper.
33. Thysselinumpalustre. 79. Convallaria majalis. 4. Papaver
somniferum.
OECONOJtFISCIME EJV TECMTJVOEOG. &EAJVTEJV.
(E la n ta e o e con om ica e e t tectsnotogicae.J
Wanneer wij de talrijke grassoorten en andere planten nagaan
, welke tot de veevoeding worden gebruikt; daarbij bedenken
hoevele andere nog tot geneeskundig gebruik kunnen
en worden gebezigd en tevens het oog slaan op die menigte
van boomen, die tot brandstof dienen , dan voorzeker blijft er,
in verhouding van die menigte, slechts eene geringe hoeveelheid
overig, van welke wij nog niet hebben gesproken. Maar
ook deze planten hebben hare nuttigheid en velen van dezelve
worden tot onderscheidene doeleinden gebruikt, of zouden ten
minste daartoe kunnen worden aangewend, hoewel zij in te
geringe mate voorkomen en opzettelijk zouden moeten worden
aangekweekt. Wij zullen trachten, om ook deze nuttige gewassen
in eene korte opgave te vermelden.
De bladen van Ficaria ranunculoides worden in het voorjaar
in onderscheidene streken als salade gegeten. De wortelen
der witte en gele Plompen (Nymphaeae) leveren eene
zwarte verwstof op. Het gebruik van dezelve is echter nog
te weinig bekend, zoodat ze niet verzameld worden. Van de
Isatis tinctoria (verwersweede) wordt de Pastel bereid. Deze
plant wordt echter hier niet aangekweekt, en hare hoeveelheid
in den wilden staat is te gering, om ze hiertoe te kunnen bezigen.
Cochlearia Armoracia (Mierik Lepelblad) en C. ojfficinalis
(gewoon Lepelblad), worden beiden in de moestuinen veelvuldig
aangekweekt, en niet uit het wild opgezocht. De bovenste,
nog ongeopende bladeren der Cardamine pratensis (gemeene
Veldkers), ofschoon hier niet in gebruik, kunnen gelijk de gewone
Tuinkers (Lepidium sativum) als salade worden genuttigd.
De vruchten van Myagrum dentatum en M. sativum (Huttentut)
leveren , uitgeperst, eene goéde olie ; zij worden evenwel in Friesland
niet aangekweekt. Het n u t, dat vooral in andere landen
de Tiliae (Lindeboomen) opleveren tot werkhout, en de bast
tot het vlechten van de zoogenaamde Moskovische matten enz.
is te zeer bekend, om daarover in eene nadere verklaring te
treden. Genista scoparia (Brem), zoo overvloedig in de wouden
voorkomende, dient door hare stevige stengels tot het maken
van bezems, en is ook als volksgeneesmiddel tegen de waterzucht
, onder den naam van Bremer-heide, bekend. Tevens
12
- "t -'j
| |p
iv,;. >
USi
I fBÉ
i8V6.-v1J
jr j
l p