C. heterophyllum waarschijnlijk niet is gevonden. Ofschoon
wij vele exemplaren aantroffen, welke zoowel in habitus als in
grootte , onderling verschillen , en wel eenigen , die zeer veel
overeenkomst hadden met de diagnose van den Hoogleeraar van
hall , zoo is het onderscheid met deze, en de naauwkeurige afbeeldingen
van ALLioNi (*) en van den Hoogleeraar kops (-J-), te
groot, dan dat wij de gevondene exemplaren voor ware C. heterophyllum
zouden durven houden, waarom wij, in afwachting
van nader onderzoek , al die planten, hoe verschillend dan ook
in vorm , voor C. anglicum opgeven. Wij hebben echter vermeend
zoowel de C. anglicum als de C. heterophyllum , in na-
volging van Prof. van hall, tot nog toe in onze opgaven te
moeten opnemen.
Meese vermeldt voorts, hier en daar, eenige variëteiten, als
onder anderen bij Scirpus palustris, no. 23; Agropyrum repens,
no. 56 j Juncus bulbosus, no. 160; Luzula vernalis, no. 162 en
eenige anderen. De onderscheids-kenmerken zijn evenwel,
voor het grootste gedeelte, te onnaauwkeurig, dan dat wij dezelve
, met eenige zekerheid, als bekende of onbekende variëteiten
zouden durven opgeven, waarom wij deze met stilzwijgen
zijn voorbijgegaan. Wat eindelijk de Cryptogamia betreft, welke
meese met veel zorg heeft behandeld, over deze zullen wij,
zoo als boven gezegd is, nu niet handelen, omdat wij ons uitsluitend
tot de phaenerogamische gewassen willen bepalen.
Het geheele getal phanerogamische gewassen, door meese in
de provincie Friesland gevonden en in zijne Flora vermeld,
is 426, waaronder d ie , in de Appendix op bl. 87 vermeld,
zijn gerekend. Hieronder bevinden zich evenwel 11 planten ,
die niet als inlandsch kunnen worden beschouwd, zoodat hieruit
blijkt, dat meese in deze provincie een aantal van 415 zigt-
baar-bloeijende planten heeft gevonden.
Wij hebben alzoo gezien wat bereids door onzen meese tot de
vestiging van het gebouw der Friesche Flora werd tot stand
gebragt, en hoe wél verdiend de hulde te noemen zij, die
hem, als den grondlegger daarvan , door den Hoogleeraar c. melder
werd toegebragt. Doet nu eene vergelijking van het getal
der door meese beschrevene gewassen, met het thans bekende
aantal derzelve, waartoe mijn arbeid den lezer in staat kan
(*) c. alliori , Flora Pedemontana. Augusti Taurinorum. 1785. Tab. 13
et 14.
(■}") Flora Batava, 3* Deel, no. 3 4 0 , onder den naam van Cnicus hetero-
phy Uns.
stellen, hem aan den anderen kant ontwaren, hoeveel de be-
moeijingen van anderen, wier verdiensten wij dankbaar vermelden,
tot den verderen opbouw en uitbreiding van hetzelve
hebben bijgebragt; die vergelijking overtuige hem tevens , hoe-
veeL een voortgezet en langdurig onderzoek van de Natuur
vermag bij te dragen, ter bevordering der kennis van haren
rijkdom : — een rijkdom , die elders meer in ’t oog loopende en
meer overvloedig moge zijn, doch die in Nederland niet ontbreekt
en ook in Friesland niet te miskennen v a lt: — een rijkdom,
die voorzeker door ons en in oiizen leeftijd nog slechts
ten deele gekend wordt, en door onze nakomelingen nog
meer ontdekt en bewonderd kan worden.