Heerenveen, en vervolgen wij van daar; altijd het zand , de lage
landen steeds aan onze linkerhand hoedende, dan strekken
zich deze bosschen tot aan het oostelijkste p u n t, ja zelfs tot
aan de Friesche Palen, uit. Van dezen weg tot daar, waar
Friesland door Groningen, Drenthe en Overijssel wordt ingeslo-
ten, is alles bosch , uitgenomen de heidevelden en hooge veenen
, en levert de houtkultuur aan de nijvere bewoners van de
woudstreken, in vergoeding van hunne, anders minder vruchtbare
gronden, veel voordeel op.
Uit deze korte schets zullen wij nu genoegzaam ontwaren,
dat Friesland voor een groot gedeelte met bosschen is beplant,
welke wederom houtsoorten bevatten, die het meest geschikt
worden geacht voor den verschillenden bodem, waarop zij moeten
groeijen. Wij zullen evenwel over deze belangrijke teelt
niet in bijzonderheden treden, maar ook hierin onze , eens aan-
genomene wijze van beschrijving volgen, en den lezer mede-
deelen, welke boomen in deze provincie, zoowel in het wild
als op vrije plaatsen, worden aangetroffeh, tevens steeds de natuurlijke
rangschikking voor oogen houdende.
In de eerste plaats ontmoeten wij dan de Tilia enropaea,
T. microphylla (zelden) (Lindeboom), welke meestal wordt geplant
in de omstreken van de steden en dorpen tot versiering,
en minder tot voordeel; ook Acer Pseudo-platanus, A. campes-
tre (de Ahorn), Aesculus Hippocastanum (Paardenkastanje) en
Evonymus europaeus (Kardinaalsmuts) worden te dien einde hier
en daar aangekweekt.
Rhamnus Frangula (gemeene Wegedoorn) treft men hier en
daar in de bosschen verspreid aan , en schijnt hier wild te zijn;
daarentegen Pyrus communis (Peereboom), P. Malus (Appelboom
), waarschijnlijk uit de tuinen ontvlugt, Crataegus
Oxyacantha , C. Oxyacanthoides (Haagdoorn) worden, zoowel in
de wouden als op de k le i, aan de gewone groote wegen dikwijls
in wilden toestand aangetroffen; terwijl Sorbus aucuparia
(Lijsterbeziënboom) algemeen door het zaad in de wouden is
verspreid. Prunus domestica (donkerblaauwe Pruim) , P. spi-
«osa (Sleedoorn Pruim) en Sambucus Ebulus (Lage vlier) komen
zelden voor; Sambucus nigra (Zwarte vlier), ofschoon overal
geplant, wordt ook menigvuldig in het wild aangetroffen, op
oude muren en vooral op kerkhoven; Fraxinus excelsior (gemeene
Esch) wordt zoowel op de klei als in de wouden veelal
gebezigd tot omtuiningen der boerenplaatsen en in de bosschen
tot kaphout ; terwijl Vltnus campestris (Olm- of Ypenboom), ÏI.
suberosa dikwijls de singels van grootere steden tot sieraad verstrekt.
Quercus Robur (Eikenboom) en Q. pedunculata zijn algemeen
in de wouden verspreid, e n , ofschoon zich zelven zaai-
jende, niet wild te noemen. Niettegenstaande deze boom op
zandgronden te huis behoort, zoo tiert dezelve ook zeer welig op
de klei ,• waarvan wij ons , onder anderen, konden overtuigen
öp het schoone landgoed Beslinga-state te Friens. Hier treft men
vooral keurige Eiken aan, welke, door eene bijzondere en zeer
doelmatige wijze van besnoeijing, spoediger dikkere en hoogere
stammen vormen, dan dit anders het geval is. Overal wordt
de Eik in de wouden zoowel tot sieraad als tot voordeel geteeld.
Inzonderheid kunnen wij niet nalaten de schoone bosschen
te roemen , welke in Opsterland en 0 ost-Stellingwerf, vooral bij
Olterterp en Oldeberkoop, worden aangetroffen. Hier verheft
zich de Eik in al zijne schoonheid en kracht. Het is daar, in
die bosschen en bij het zien van die hooge en majestueuse boomen
, dat het ons geene verwondering baart, waarom onze oude
heidensche voorvaderen den Eik zoozeer eerbiedigden , dat zij
hem tot een voorwerp van godsdienstige vereering maakten
en als eenen aan W oban geheiligden boom vereerden. Treffend
is de aanblik en zielsverheffend het genot, dat ons vervult
bij het ronddwalen in die bosschen , onder boomen, welke honderden
jaren hunne kruinen ten hemel verhieven. Doch, is het
aangenaam in die lommerrijke oorden, — verstrekken die bosschen
tot sieraad, — niet minder is het nut en. het voordeel,
dat door die beplantingen wordt aangebragt. Behalve in de
bosschen, is het ook elders de Eik, welke het meest wordt
aangekweekt. Bij iedere Zathe of boerenhuizinge vinden wij
eene plek gronds (hiem) , met een vijftigtal dier boomen regelmatig
beplant, welke plaatsen daar den naam dragen van
Brinken. Doch deze boomen verstrekken daar niet alléén tot
sieraad, maar wel1 bijzonder tot voordeel, en letterlijk tot oecono-
misch of huishoudelijk gebruik. Zij worden geplant te gelijk met
den opbouw van het huis, en wanneer nu dat huis door ouderdom
vervalt en vernieuwing behoeft, worden de Eiken geveld,
en vergoeden zij door hunne opbrengst den eigenaars de
voor deze herbouwing benoodigde gelden. Dadelijk wordt er
wederom eene nieuwe beplanting gedaan, om , na verloop van
vele jaren , tot het zelfde nuttige einde te worden aangewend (*).
Dan, reeds te lang hebben wij ons bij de beschouwing van
den Eik bezig gehouden ; vervolgen wij dus onze taak. Verder
(*) Zie Mr . ï. a . DRIELING , Iets over Opsterland , in den Vriend des Vaderlands
en in de Leeuw. Courant van 1834 , N°. 50.