vulgaris ons de heidevelden vertegenwoordigden, en Empetrum
nigrum en Thymus Serpyllutn als hooge-veen-planten belangrijk
waren. Het was ook hier, dat ik eene nieuwe Friesche plant
aantrof, de Junperus communis, welke algemeen verspreid op
de duinen, wel is waar in kleine exemplaren, mij de nabuur
schap van Overijssel herinnerde, waar dezelve meer algemeen
is. Verder waren Juncus squarrosus, Trichodium caninum,
Corynophorus canescens en Festuca ovina ginds en herwaarts verspreid
; terwijl Arundo arenaria , met zijne netsgewijze verspreide
wortels , op vele plaatsen de duinen bedekte, en Nardus stricta-,
eindelijk, op enkele plaatsen, zijne eigenaardige bladeren en
aren ontwikkelde. Uit deze opnoeming ontwaart men spoedig,
dat die Zandhoogten zeer karig met plantengroei zijn bedeeld,
en dat wij haar niet als eigenlijke duinen kunnen beschouwen ;
althans, wanneer wij vaststellen, dat op echte duinen ook de
zoogenaamde duinplanten moeten aanwezig zijn. Van deze toch
ontbreken er schier allen. Nemen wij dus alleen de vegetatie
tot grondslag, dan zouden wij eerder vooronderstellen, dat deze
hoogten slechts bestaan uit dusgenoemd v 1 i e g z a n d (Arena
volitans). Wij kunnen hier evenwel in geene geologische beschouwing
treden, over het ontstaan dezer merkwaardige hoogte
n ; te meer , daar zij op verre na niet genoeg onderzocht zijn,
om dit met eenige zekerheid te kunnen doen.
WS O O IU JE JV.
( A r b t i r e s .j
Ofschoon het aantal der Boomen, in mijne Naamlijst opgenoemd
, aanmerkelijk is , en ik gemeend heb, allen, welke
in de Noord-Nederlandsehe Flora als inlandsche soorten zijn
opgegeven, ■ en in deze provincie in bosschen of elders op niet
omtuinde , maar vrije plaatsen voorkomen, te moeten vermelden,
is het getal der eigenlijk gezegde of oorspronkelijk wilde
zeer gering. Immers ook hierin is het moeijelijk, de regte
grensscheiding te bepalen : want ook in het belang der houtkul-
tuur wordt geen plekje gronds verwaarloosd, en het zijn slechts
eenige weinige onbebouwde plaatsen, waarop wij eenige boomsoorten
aantreffen , welke , of als geheel oorspronkelijk wild,
of ten minste, als door eigen zaadstrooijing voortkomende,
kunnen worden beschouwd. De verspreiding en kweeking van
de boomen bepaalt zich vooral tot de Wouden, welke benaming
aan het oostelijk gedeelte van Friesland wordt gegeven, en zeer
eigenaardig en van alouden oorsprong is. Langs de geheele
noordelijke en noordwestelijke kust worden zeer weinig boomen
aangeplant, en het is slechts door beschutting van huizen, dat
dezelve daar eenigzins kunnen groeijen, waarom men gewoonlijk
ook alleen bij en in de dorpen en bij boerenwoningen
eenige boomen aantreft. De noordweste winden, welke zoo
dikwijls onze dijken teisteren, schijnen den meesten en ver-
derfelijken invloed op den groei der boomen te hebben, en zijn
vermoedelijk de voornaamste oorzaak , die hunne ontwikkeling
belemmert, waarvan wij ons op het naburig eiland Ameland
ten vollen kunnen overtuigen. Ook daar groeijen de boomen,
ofschoon weinig in getal, slechts achter de huizen, welke hen
voor deze winden moeten beschutten; en menige oude stam
troffen wij daar aan,. welke, door af braak v.an zijne beschutting
beroofd, aan den noordwestelijken kant geheel wegkwijnde,
hetwelk den ondergang dier boomen spoedig ten gevolge had.
Hoe meer men evenwel op de klei landwaarts gaat, hoe minder
de boomen door deze winden hebben te lijden, en hoe
beter dezelve kunnen opgroeijen, zoodat wij in de omstreken
van Mihnertsga, op de plaats waar de state Klein Hermana
gestaan heeft, reeds eenige beplantingen van grootere uitgestrektheid
aantroffen, en het bij de dorpen Belkum, Beetgum,
Menaldum en daaromtrent reeds mogelijk wordt, om de lauden
met boomen te omzoomen| even als dit algemeen in de wouden
in gebruik is (*). Langzamerhand dezen weg van het
noordelijke tot het zuidelijke strand vervolgende, ontmoeten
wij weinig meerdere beplantingen, tot dat wij in Gaasterland op
eenen merkwaardigen zandrug aankomen , en hier de boomen in
hunne volle kracht aanschouwen , niettegenstaande de nabijheid
van de zee. Bij Rijs, Oude- en Nijemirdum en elders hebben
dezelve van de schrale winden niets te lijden, en schijnen de
anders zoo schadelijke zeedampen geenen verderfelijken invloed
op dezelve uit te oefenen. Het zand in Gaasterland vervolgende
, ontmoeten wij op onzen weg overal aanplantingen van houtgewas
, totdat wij, na het verlaten van de kust, die in de omstreken
van de Lemmer, als uit lage klynlanden bestaande , niet beplant
is, meer binnenwaarts, ’over Langweer, Huis ter heide en zoo
vervolgens weder te Oranjewoud en Wolvega, bosschen aantreffen.
Gaan wij van hier verder tot aan de Blesse, nabij de grensscheiding
tusschen Friesland en Overijssel, en zoo terug over Wolvega en
(*) Bij de opgenoemde dorpen worden inzonderheid de vroege aardappelen
gekweekt, die de scherpe voorjaarswinden niet zonder beschutting kunnen verduren
; vandaar dus het belang van de omzooming dier landen met boomen.