(plantae sarrnentosae), b. v. Fragaria vesca en eenige anderen,
welke, door hunne kruipende ranken, zich allengs van hunne
oorspronkelijke standplaats verwijderen. Bat zelfde kan. gebeuren
met die gewassen , welke met wortelspruiten (soboles) zijn voorzien,
zoo als Agropyrum repens , of die onderaardsche uitloo-
pers hebben, b. v. Rubus Idaeus en anderen. Beze uitzonderingen
zijn evenwel weinig in getal, en oefenen geenen invloed uit op
deze verbroedering. Boch het schijnt vooral de bodem te zijn, welke
hiertoe medewerkt, om, óf andere planten te weren , zoo afis
op de heidevelden, waar weinige gewassen zich in den zuren
grond kunnen ontwikkelen, óf door de eigenaardigheid van
den grond, als bijzonder voor eenige plant geschikt gelegenheid
ter meerdere verspreiding te geven, zoo als dit tevens het
geval is met Erica vulgaris. Eindelijk kunnen wij als vermoedelijke
oorzaak dezer verwijdering of verbroedering opgeven,
dat iedere plant onderscheidene stoffen door hare wortelvezelen
schijnt af te scheiden, welke welligt nadeelig op ongelijksoortige
voorwerpen kunnen werken,. die hierdoor gedrongen worden
hare standplaats te verlaten Beze bijzonderheid verdiende eene
naauwkeuriger waarneming, om daaruit te kunnen besluiten,
in hoeverre deze of gene plant geneigd is in groepen of afgezonderd
te leven, en of ook hier, hetgene trouwens wel te denken
is, een onderscheid bestaat, zoo als in het> Bierenrijk : want
ook daar zien wij , b. v. de bijen en mieren in groepen en de
roofdieren afgezonderd leven. Bij de dieren is hét evenwel
de behoefte, om voor hun onderhoud te zorgen, dat de eerste
gemeenschappelijk, d e ' laatstgenoemden daarentegen’steeds afzonderlijk
bestaan, hetgeen bij de planten het geval niet kan
zijn. Ban, wij willen deze voor de geographische verspreiding
zoo belangrijke oorzaak niet verder onderzoeken, maar liever
eenige daadzaken opgeven en eenige planten opnoemen, welke
hier vooral zich schijnen te verbroederen of wel te verzuste-
re n , of zich van elkander afzonderen.
Ficaria ranunculoides is vooral eene van die weinigen,
d ie , ofschoon niet in overgroote menigte verzameld, toch
telkens op eene plek afzonderlijk voorkomt en, vooral
in het voorjaar geene andere vegetatie schijnt te dulden.
Malva rotundifolia en M. sylvestris komen menigvuldig
op eene en de zelfde plaats voor, alsmede Genista
scoparia, Ononis spinosa en Lythrwn Salicaria. Ook eenige
Umbelliferae ontmoeten wij dikwijls in groepen en wel bijzonder
Conium rnaculatum, en Aegopodium Podagraria. Be Cotnpositae,
niettegenstaande dezelve veelal in menigte op eene
plaats groeijen, komen echter meer afgezonderd voor, hetgeen
toe te schrijven is aan haar zaad, hetwelk zich meer dan dat
van eenig andere plant verspreidt. Onder deze treffen wij inzonderheid
aan : Inula Brittanica, I. dysenterica , Tussilago Peta-
sites , Tanacetum vuïgare, Artemisiae en Matricaria Chamomilla.
Vaccinium Myrtillus en V. vitis idaea, leven steeds in menigte
bijeen; Mentha aquatica en Lamiuin album zijn onder de La-
biatae diegene, welke het meest te zamen groeijende worden
gevonden.
Armeria maritima maakt, zoo als wij reeds elders hebben
opgemerkt, het voornaamste bestanddeel der buitengronden ui t ;
ook Plantago maritima en Atriplex portiilacoides verzamelen zich
meestal op het strand in menigte bijeen. Polygonwm avicularo
verspreidt zich menigvuldig langs de wegen p de Urticae , dit overbekende
onkruid, op puinhoopen enz;, én Myrica Gale op de veengronden
; maar vooral Typhae, Sparganium, Acorus, Scirpus lacus-
-tris en S. maritimus worden meestal in groepen bij-een gevonden.
Bat de grassoorten (qramineae) op de weilanden zich innig kunnen
vereenigen tot eene zode en onafscheidelijk vöortleven, is reeds
vroeger gezegd; maar het is vooral op onbebouwde plaatsen,
dat wij ook eenige soorten van deze talrijke familie aan treffen,
welke afgezohderd van andere soorten voort leven. In het dorre
zand zien wij de Arundo arenaria en Elymus arenarius hunne
taaije en rankige wortelen in de oppervlakte van het zand
uitspreiden en dusdoende de duinen spoedig, als met een n e t,
overdekken, en daardoor de verstuiving van deze, voor de beveiliging
van onze kusten onontbeerlijke zandhoogten , beletten.
Molens mollis vinden wij daarentegen in de bosschen, onder de
boomen, als de eenigste grassoort daar voorkomende. Poaaqua-
tiea neemt soms geheele streken langs den kant der slooten
.in ; terwijl Phragmites communis de lage natte plaatsen en poelen
geheel vervult. Festuca capillata bedekt hier en daar in de
wouden , onder het kreupelbosCh , den bodem , en Nardus stricta
vertoont! zich op zandgronden, bundelsgewijze vereenigd, ginds
ën derwaarts verspreid.
Eindelijk herinneren wij hier die grassoorten, welke op onze
buitengronden bij uitsluiting voorkomen, namelijk Agropyrum
pungens, A. caninum en anderen; terwijl Hordeum maritimum
op de zeedijken en H. murinum langs de wegen zich menigvuldig
verspreiden.
Ziedaar eenige der meest in groepen in dit gewest voorkomende
gewassen. Wij zouden hier meerdere voorbeelden kun