m
1
m t
verwijzen naar het belangrijk werkje van miqeei (1. c. p. xm
et seq.), hetwelk een algemeen overzigt bevat dér weerkundige
waarnemingen, in Nederland gedaan. Wij meenen dit met te
meer grond te mogen doen, omdat het verschil, ofschoon in
eenige opzigten misschien belangrijk genoeg, niet zoo groot is ,
dat hetzelve eenen aannierkeïijken invloed op onze vegetatiè kan
uitoefenen. Trouwens, wij hadden ons thans niets meer voorgesteld,
dan een kort overzigt van de natuurlijke gesteldheid
van dit gewest te -geven , en slechts het noodzakelijkste aan te
stippen. Het onderwerp is toch op zich zelf te belangrijk, om
hier slechts vlugtig en als ter loops behandeld te worden.
Daarom heb ik met mijn vriend w. eekhoff het voornemen opgevat
, om, indien wij daartoe door mededeelingen worden in
staat gesteld, en kennis, tijd en krachten ons niet ontbreken,
in het vervolg eene afzonderlijke Natuurkundige Beschrijving
van Friesland te leveren. Dat weinige, wat wij van deze provincie
hebben gezegd , zij dus voor het tegenwoordige voldoend
e , ,en wij hopen dat hetzelve volledig en duidelijk genoeg
moge zijn, om daaruit met eenigen grond , den eigenaardigen
Plantengroei te kunnen begrijpen en verklaren.
VAN DE
ZIGTBAAR-BLOEI JENDE PLANTEN
IN DE
PROYINCIE FRIESLAND.
MO N A N D R IA.
Monoyynia.
I. Salicornia L. Chenopodeae DC.
Cal. ventricosus, integer. Petala o.sem. 1. styl. 2-fidus, stigmata 2.
Plantae succulentae.
1. S. herbacea L. herbacea patula; articulis apice compressis emarginato-bifidis;
spiets axillaribus oppositis , pedunculatis ; sijuamis obtusis. O '8-9.
Op natte plaatsen aan bet strand , bij Harlingen en R o p ta zijl, M. en elders
, menigvuldig.
, 2. Ilippuris L. Halorageae Brown.
Cal. obsoletus minimus. Petala o. stigma 1 et stylus simplices , sem.
1 inferum.
3. H. vulgaris L. Fol. verticillatis plurimis, (8-12) linearibus acutis , -5.
et. palustris. Fél. vertic. patentibus.
M. op de klei en in de wouden, menigvuldig in slooten , stilstaande wa-
■ ters en vaarten.
IHgynia•
4. Callilriclie L.v Halorageae Brown.
Cal. o. Petala 2 ; caps. 2-locularis , 4-sperma ; stamen 1 exsertum.
Fl. nonnulli monoici.
5. C. verna L . Fol. 3-nerviis superne aggregatis majoribus ; seminum margine
obtusiusculo. O- 4-5.