klei onder de boomen, even als Hyacinthus non scriptus. Weinige
Caricinae en Cyperinae komen in de bosschen voor; van
de eerste vooral Carex caespitosa, C. stricta en C. acuta; van
de laatsten Scirpus caespitosus en S. sylvaticus. Ook de Gra-
mineae (grassoorten), anders zoo menigvuldig verspreid, schijnen
weinig in de bosschen te groeijen: het zijn Deschampsia
caespitosa, Aira flexuosa, Festuca capillata en Hierochloë borea-
lis , welke hier en daar worden aangetroffen; terwijl eindelijk
Holcus mollis en H. lanatus de grasperken onder de boomen
schier uitsluitend vervullen, zonder eenige andere species dier
talrijke familie of zonder andere toe te laten.
WEEMOEVEEDEX- EJV M O O G E -V E EN -O E A JV TEW .
(O la n ta e e r ic in a e .)
In weerwil van den zoo bekenden en te regt door velen ge-
prezenen ijver der Friesche Landbouwers, welke verreweg het
meererideel van den bodem dezer provincie óf tot bouwland óf
tot weiland gebruiken, treft men echter ook in dit gewest nog
uitgestrekte velden aan, die, in hunnen tegenwoordigen toestand
ter bebouwing ongeschikt, sedert honderden van jaren in
den zelfden woesten en onbebouwden staat verkeerden, waarin
wij ze nu nog aantreffen. Het zijn de Heidevelden en. de nog
onafgegravene Hooge Veenen. Daar vooral is h e t, dat wij eenige
planten aantreffen, welke te regt als fware inlandsche
kunnen worden aangemerkt. Wij zeggen sleehts eenige:
want ofschoon de spade en de ploeg, deze, voor de in
het wild wassende planten zoo verderfelijke wapenen, niet
in deze velden hebben gewroet , en alles zoo blijft als
het is , —1 kunnen er evenwel niet vele gewassen groéi-
jen op deze onafmetelijke onbewoonde vlakten, waar hier
en daar slechts een armoedig h u tje , met een stukje gronds
omgeven, hetgeen de bewoner het onontbeerlijkste verschaft),
als een Oase zich vertoont. De heidevelden bevatten namelijk
eene soort van aarde, welke schier voor alle planten, . eenige
weinige uitgezonderd, ongeschikt is ter ontwikkeling. Het is
de zoogenaamde zure grond, die men in geheel het noordelijk
gedeelte van Europa zoo menigvuldig aantreft; het zijn de overblijfselen
van het heidekruid (Erica vulgaris en E. Tetralyx) -,
welke deze aardsoort voornamelijk schijnen te vormen , waardoor
dezelve sedert eeuwen de oorzaak van de onvruchtbaarheid dier
gronden zijn; zoodat die planten een volstrekt en onbepaald
gezag in sommige wereldstreken uitoefenen, en gewis de in
Europa meest algemeen verspreide gewassen zijn. In overgroote
menigte bedekt de Erica vulgaris de landen , welke met den
naam van h e i d e g r o n d bestempeld zijn en aan dit plantje
den naam van h e i d e k r u i d hebben gegeven. En deze menigvuldigheid
is des te grooter, naar mate de heide op zich
zelve onvruchtbaarder is. Men sla, namelijk, het oog op de
naburige Drentsche heidevelden en op de onze, en weldra zal
men het onderscheid ontwaren. Immers, op de eerste ontdekken
wij bijna niets dan de heideplanten , terwijl wij op onze
heidegronden eene menigte andere planten aantreffen, welke
ons de vruchtbare gronden herinneren. Heeft het Opperwezen,
als ’t ware, den landbouwer op deze velden toegeroepen : tot
hiertoe en niet verder ? Heeft Hij in zijne ondoorgrondelijke
wijsheid gewild , dat deze streken lands steeds onbewoond moesten
blijven , dat dezelve nooit eenig voordeel aan den mensch
zouden opbrengen,? — Voorzeker neen. In hunnen tegenwoordigen
staat mogen die landen geheel ongeschikt ter bebouwing
wezen , zij zijn evenwel voor verbetering vatbaar , en de mensch ,
indien hij slechts w il, is in staat ook daar den grond te bebouwen
en aan de vervulling zijner levensbehoeften dienstbaar
te maken. Hoe meer de bevolking van een land toeneemt, hoe
meerder lands er noodig is , ter bewoning en ter bebouwing;
en het zal wel vooral hieraan moeten toegeschreven worden,
dat men al meer en meer begonnen is , de heide te bewonen
en te bebouwen. Hier en daai* vestigen zich arbeiders op de
heide, bouwen eene woning, voor het grootste gedeelte uit de
bovenste korst dei- heide, de zoogenaamde h e i d e p l a g g e n ,
en beginnen een stukje lands te bewerken, door welks opbrengst
spoedig hunne eerste arbeid wordt vergoed. Langzamerhand
breidt zich dit stukje lands al verder en verder u it,
en levert aan hem , die dat alles bewerkte, eerlang een onbekommerd
bestaan op., Zoo is door de nijvere hand onzer verarmde
natuurgenooten reeds zeer veel heideveld , hier in vruchtbaar
, elders in middelmatig bouw- en weiland herschapen. Of
zouden de bloeijende omstreken van Damwoude, Kollumerzwaag
en Twijzel, om niet van die van Beetsterzwaag, Langweer en
Gaasterland te gewagen, weleer niet een even onvruchtbaar
aanzien gehad hebben als thans nog de Bergumer-heide heeft,
en niet even zoo ontgonnen zijn als wij die heden langzaam op
de boven vermelde wijze zien ontginnen? Dan, niet de nood,
de armoede alleen Jbragt zulks te weeg. Ook zij, die ruim
met schatten zijn voorzien, die hunne behoeftige medemeiischen
niet. vergeten en den wil hebben om daar, waar zij kunnen,
11 *
m
• v * '
M Ê
Ê §
l a
®§
p■ §,,
I I
f0
p i
s|ga§
1
i;
p
fa i p