wel de eene of andere plant ontwikkelt en daar, door de haar
omringende deelen van rottend hout als anderzins kan voort-
groeijen , is tevens te bekend , dan dat wij deze zouden opnoemen.
Zij zijn echtergeene w a r e wo e k e r p l a n t e n , eu het
is hier slechts t o é v a l , wat bij de woekerplanten n a t u u r l
i jk en e i g e n a a r d i g is.
wjv g r o e p e n e n a e g e z o n j d e r b e e v e n b e
B E ANTEN.
CBlantae s o d a le s e t so lita ria e.J
Wij zouden hiermede onze opgaven, betrekkelijk den on-
derscheidenen aard van den plantengroei , naar het verschil van
groeiplaats, kunnen eindigen; dan , er blijven ons nog eenige
bijzonderheden nopens deze of gene plant overig te vermelden.
Niet alle planten zijn namelijk regelmatig en in de zelfde hoeveelheid
aanwezig; eenigen komen zelden in dit gewest voor,
en deze hebben wij, zoowel in onze Naamlijst als elders, telkens
aangestiptj' anderen, daarentegen, worden in menigte aange-
troffen, en ook deze hebben wij hier en daar vermeld; wederom
anderen schijnen geheel afgezonderd, en, als op zich
zelve staande wezens, alleen voort te leven; terwijl, eindelijk,
eenigen in groepen te zamen le ren , zoodat somtijds geheele
velden door ééne soort van gewassen worden ingenomen.
Deze maatschappelijke vereeniging van gewassen is meer algemeen
in de gematigde luchtstreken dan onder de keerkringen
, omdat de vegetatie daar wel is waar in hare volle kracht
is, maar zich tevens minder eenparig en gelijkvormig vertoont.
Dit merken wij , onder anderen , op bij Erica vulgaris. Deze
eene soort beslaat in Europa veel meer plaats, dan alle soorten
van Erica in Zuid-Afrika (*), welke op ruim 200 worden geschat.
Aan de Kaap de Goede Hoop vindt men verscheidenheid;
h ie r, menigte en meer eentoonigheid. Uitwendige oorzaken kunnen
aan deze zoo eigenaardige bijzonderheid paal; en perk stellen
, verspreide steenen b. v ., en wat dies meer zij, zonderen
soms plantengroepen van elkander a f ; maar ook hierin zien wij
spoedig de natuur hare oude regten hernemen en deze zwarigheden
overwinnen. Neemt men alle oorzaken van tegenstand
weg, dan naderen allengs de individuen tot elkander, en wij
zien hen groepen vormen, welke moeijelijk kunnen worden
f*) Zie h. c. vak hall . Redevoeringen v it het Plantenrijk , ten vervolge
op UILKENS , bl. 9.
verbroken. En niet alleen dat deze eigenschap en zucht naar
vereeniging tusschen gelijksoortige wezens bestaat — ook tus-
scben ongelijksoortige merken wij zulks op, daar, onder anderen,
Sinclair op een grasland, op een □ voet.oppervlakte ,
meer dan twintig onderscheidene grassoorten heeft geteld. Het
is natuurlijk te vooronderstellen, dat die aannadering van gewassen
zooveel te grooter zal wezen, naar mate de hinderpalen
te dezen aanzien minder zijn , zoodat hieruit met veel waarschijnlijkheid
is te besluiten, dat vooral de Waterplanten, als in
eene vloeistof levende, welke geen sterken wederstand tegen
hare vereeniging kan bieden, meer in groepen zullen aanwezig
zijn, dan de Laridplanten; welke vooronderstelling wij ook
te regt kunnen bevestigen, en door eenige voorbeelden zullen
ophelderen. Alle waterplanten , zonder onderscheid , kan men
aanmerken als in groepen te leven ; maar ook hier zien wij al
dadelijk bij naauwkeuriger waarneming, dat eenige, wel is waar,
bij elkander verzameld zijn , maar echter toch op zich zelve staan,
en als zoo vele enkele wezens voortleven.; terwijl anderen als
5t ware gezamenlijk innig zijn vereen igd , tot welke vereeniging
voorjeker hare fijn verdeelde bladeren en wortelvezelen veel kunnen
toebrengen. Deze laatsten matigen zich uitsluitend de heerschappij
aan over de eene of andere plek, vooral in de stilstaande
wateren en slooten, en laten geen anderen plantengroei
toe. Het zijn vooral Ranunculus aquatilis, Myriophylla, Cera-
tophylla , Hottonia , Utricularia , Stratiotes , Lemneae en eenige
Potamogetons, welke in stilstaande wateren of den bodem met
hunne netsgewijze bladeren bedekken, óf zich in groote hoeveelheid
, zoo als de Lemneae , op de oppervlakte verzamelen;
en geene andere gewassen veroorloven zich daar, waar zij zich
hebben gevestigd, te ontwikkelen. Al de' andere, ofschoon
dikwijls in menigte voorkomende, treft men meer afzonderlijk aan.
Minder algemeen is deze verbroedering bij de Landplanten
op te merken, vermits hier vele oorzaken aanwezig zijn, welke
haar kunnen beletten, eene innige vereeniging aan te gaan;
en het is vooral de uitstrooijing van het zaad, waaraan wij deze
verwijdering moeten toeschrijven. Ook behoeven wij hier niet
te doen opmerken, dat , wanneer het zaad eenmaal is ontkiemd
, het later niet mogelijk is, dat de daaruit ontwikkelde
plant zich verplaatse, van hare zusteren zich óf verwijdere óf er
zich mede vereenige. Enkele gewassen maken ook hierin eene
uitzondering, b. v. de Orchideae, welke telkens, ter zijde van
humie oude knollen / nieuwe ontwikkelen en zich zoo langzamerhand
verplaatsen ; of, zoo als de gewassen met ranken voorzien