m
L I J S T
VERKORTINGEN EN TEEKENS.
[M
p É
BH
P fë
A. — Mr. D. H. Beucker Andreae.
B. — J. J. Bruinsma.
Bg. — C. A. Berpsma, Hoogleeraar te Utrecht.
BI. — E. Bloembergen, Apotheker te Leeuwarden.
D. — A. L. de Grient Dreux , Phil. Nat. Cand. te Franeker.
G. — David de Gorter.
H. — T. T. Hinxt , Apothekër te Leeuwarden.
v.H. — H. C. tan Hall, Hoogleeraar te Groningen.
M. — Dayid Meese.
Cl. M. — Claas Mulder , Hoogleeraar te Franeker.
MS. — Oud Handschrift, vermoedelijk Tan 1780—1790.
S. — Thijs Spree , Phil. Nat. Cand. te Franeker.
— achter den naam geYoegd, duidt aan, dat deze de
plant het eerst als inlandsch heeft doen kennen.
•f- — De plant, waarachter dit teeken geplaatst is , komt in
de Noord-Nederlandsche Flora niet als inlandsch Yoor.
Q — Eenjarige Plant (Planta annua).
£ — Tweejarige Plant {Planta biennis).
lf — Voortdurende Plant (Planta perennis).
— Boom of Heester (Arbor s. Frutex).
1—12 —- Getallen der maanden, waarin de planten bloeijen.
Bij de opgaYe Tan de 'groeiplaatsen is de naam van den
eersten Yinder Tan deze of gene plant achter dezelve met eene
letter aangeduid. Bij de gewassen in de Flora Frisica Tan
meese Yoorkomende, is telkens eene M. geplaatst, hetzij YÓór of
achter de groeiplaatsen, al naardat meese alléén of ook anderen
die plant hebben geYonden.
mSi J l
FLORA FRISICA.
i n l e i d i n g .
» De Natuur (zegt meijen) spreidt onder alle hemelstreken hare
eigendommelijke schoonheden ten toon: 'zoowel op de heerlijke
Zuidzee-eilanden als in de Yerrukkelijke dalen der met rmeren
Toorziene gebergten ; zoowel in de koele schaduw der Noord-
sche eiken, als op de schilderachtige ijsbergen en in het midden
der Lybische w ild e rn issen (*) en inderdaad wij zeggen
het hem volgaarne na:
Het is trouwens niet te ontkennen, dat de heerlijke voort-
brengselen en de grootsche natuurtooneelen in de Tropische gewesten
, zoo in rijkdom en Yerscheidenheid, als in grootheid
en pracht onze oorden OYertreffen; maar het is eTen waar,
dat de opmerkzame beschouwer overal onuitputtelijke stof tot
onderzoek Yindt. Wij Yerlangen bij de beschouwing der uitmuntende
afbeeldingen Tan zoo Yele schoóne gewassen, door
eenen reinwardt , u sieeolt , blume en anderen geYonden ( f ) ,
Turig, die allen in den natuurstaat te zien , en kunnen ons voor-
stellen, hoe men daarbij gevaar loopt het land zijner geboorte
te vergeten, of ten minste op den achtergrond te stellen. Maar
aan den anderen kant weten wij bij eigene onderYinding en
die Tan anderen, hoeYcel genot en nut het onderzoek Tan hetgeen
ons nabij omringt, opleYeren kan. Ja, hoe elk plekje
gronds Yolkomen waardig is , om naauwkeurig te worden nagegaan.
• . . .
Beschouwen wij ons minder rijk bedeeld Yaderland — hoezeer
worden wij niet in die gevoelens beYestigd ? De pracht en
gloed Tan de heete gewesten en hunne bijna verkwistende Yerscheidenheid
omgeeft ons niet. Men zou zeggen, de rijkdom
kan ons niet Yerleid hebben tot Ylugtige en oppervlakkige beschouwingen
; de armoede moet ons veeleer gedrongen hebben
tot hoogere waardering van dat weinige, wat wij bezitten.
En toch is er te dezen nog veel te onderzoeken overgebleven:
veel, wat slechts onvolledig bekend is. Eerst na een grondig
(*) F. J . F. m e i j e n , Grundriss der Pflanzengeographie. Berlin 1836. S. 1.
(+} Flora Javae , Flora Japonica , Rumphia.