men, door verschillende oorzaken worden vernietigd', en die
misschien beter aan de veelvuldige storingen, van verstuiving,
vertreding als anderzins kunnen weêrstand bieden, dan alle
anderen; hoe het ook zij, wij hebben gemeend deze standplaats
, hoe zonderling ook, te moeten vermelden.
n u i n & ïïjA n t e w .
( P la n ltH * n r e n a v ia e , gtë. avemae tn o h ilis .)
Uit de opnoeming van de gewassen, welke op de klei en
aangeslijkte gronden,, aan de zeedijken, op bouw- en weilanden
en aan de wegen groeijen, zien wij, dat het getal soorten,
voorkomende op eene uitgestrektheid gronds, i^ellce ruim de
helft van onze provincie heslaat, gering is te noemen. Klein
is het aantal, maar groot is intusschen de rijkdom, welke juist
deze landen over ons gewest verspreiden. Moge de Natuuronderzoeker
op zijne eenzame wandelingen, door dit gedeelte van
Friesland zich bedroeven over zijn schralen oogst; moge hij
dikwijls onvoldaan en met ledige handen terugkeeren , — als
ingezeten , als Fries, zal hij zich gewis verheugen, dat hij nergens
onbebouwde plaatsen, somtijds zoo rijk voor zijn onderzoek,
maar arm voor den landman ; aantreft. Hij zal gewis
zich verheugen , dat juikt deze bebouwing het sprekendst bewijs
is , dat de bodem, waarop hij gaat, rijke vruchten voortbrengt
, en dat de nijverheid van den landbouwer aan de aarde
schatten weet te ontwoekeren, welke ook voor hem, middelijk
of onmiddelijk, niet dan voordeelig kunnen zijn; Overal, waar
hij , gaat, ziet hij rondom zich niets dan schoone weilanden of
onafzienbare velden bedekt met vruchten, welke door hare opbrengsten
duizenden wezens voeden. Bedenkt hij daarbij , dat
het de zee is , die dat alles heeft gegeven f dat het onze natuurlijke
vijand is geweest, die ons zoo dikwijls heeft geteisterd,
die ons jaarlijks bij voortduring schatten kost en onophoudelijk
dwingt, om op onze hoede te zijn; dan voorzeker zal hij.verheugd
van zijne wandelingen terugkeeren en een dankbaren
blik tot Hem opzenden, aan wien wij dat alles zijn verschuldigd.
Hij zal zich voorzeker door het gering getal voorwerpen
voor zijne kruidkundige onderzoekingen niet laten ontmoedigen;
te meer nog, daar een ander gedeelte onzer provincie hem
daarvoor schadeloos stelt. Immers, veel blijft hem nog tot onderzoek
overig : hij heeft Bosschen te doorkruisen, die wel is
waar geene oer-wouden (urwalder) zijn, maar hem toch veel
zullen opleveren , wat zelden ergens anders voorkomt; hij zal
eMHEenSnEHiBBi)
Heidevelden en Hooge Yeenen doorwandelen , die planten vóórtbrengen
, zijn onderzoek volkomen waardig; hij kan Zandhoog-
ten beklimmen, die , hoewel schaars begroeid , hem de Holland-
sche en Amelander duinen zullen te binnen brengen. Al de
zuidoostelijke streken toch bestaan uit zandgrond, hier met vruchtbare
aarde of veenstof vermengd , daar schraal en d o r, voqr
den plantengroei minder geschikt. Het zijn voornamelijk, in
de eerste plaats, de duinen of zandhoogten, welke onze aandacht
boeijén, en op welke wij niets dan zand ontwaren. Wat
toch is het Roode k lif, deze voor de oude Friesche geschiedenis
zoo merkwaardige zandhoogte, uit een kruidkundig oogpunt
beschouwd, niet belangrijk te noemen ? Slechts eenmaal mogt
het ons, en wel in de maand Junij, te beurt vallen, deze
hoogte te onderzoeken. Wij hebben toen de volgende planten
daarop gevonden :
Trifolium arvense, T. procumbens, Vicia Cracca , V. sativa,
Ornithopus perpusillus , Scleranthus perennis , Sonchus arvensis ,
Gnaphalium montanum, Erigeron Canadense, Achillaea Ptarmica,
A. Millefolium, Linaria vulgaris, Polygonum dumetorum. Nabij
het Roode klif groeit op de dorre zandriggels het zoogenaamde
vrouwenkoorn of de gelde rogge (Alrundo arenaria), eene plant,
zoowel in de oude geschiedenis bekend, als merkwaardig wegens
het uitgestrekt n u t, hetwelk zij sticht, door de H e 1 m-
b e p l a n t i n g e n op onze kusten en eilanden. Tevens vonden
wij daar ter plaatse de Elymus arenarius, welke valsche
weit wordt geheeten , eene niet minder nuttige plant tot bevestiging
onzer kusten en om de duinen voor verstuiving te
bewaren.
De voor den Geoloog zoo merkwaardige Zandhoogten of Duinen
nabij het dorp Appelscha, op den zuidoost-hoek dezer provincie
gelegen , leveren weinige gewassen op, daar ook deze
hoogten schraal zijn begroeid. Maar juist uit de daar gevondene
planten, uit den veenachtigen grond en uit eenige, gedeeltelijk
onder het zand bedolven, boomstammen mogt het ons
blijken, dat deze duinen , waarschijnlijk uit de daaromheen gelegen
hooge veenen (op welke wijze dan ook), misschien door
verstuiving zijn ontstaan. De gewassen, welke daar, zoowel
door den Hgl. van hall als later door mij, gevonden zijn,
waren de volgende :
Viola canina, variet. ericetorum , een plantje , alleen op heidevelden
voorkomende; eenige kleine boomen van Sorbus au-
cuparia waren hier en daar op de duinen verspreid; terwijl
Scabiosa succisa, Gnaphalium dioicum, Erica Tetralyx, en E.