men. Latere ondervindingen hebben ook te dien opzigte bewezen
, dat meese getrouwelijk alles heeft opgegeven, zoo als
hij het gevonden had, waarom dan ook de Hoogleeraar mulder
verklaarde : (*) »dat zijn Hoog Gel. op de door meese aangewe-
»zene groeiplaatsen later dikwijls de zelfde planten heeft aange-
»troffen.” Ook dit zelfde mogt ons gebeuren, daar wij ons
vaak van de naauwkeurigheid van meese overtuigden, en zelfs
sommige oogenschijnlijke tegenstrijdigheden, zoo als onder anderen
de groeiplaats der Plantago maritima en anderen, steeds
bewaarheid vonden, zoodat ook wij , voor het grootste gedeelte
, die opgaven hebben gevolgd en overgenomen.
Voor het overige vinden wij bij meese eenige planten opgenoemd,
zoo als: Avena sativa, no. 47; Secale cereale, no. 51 j
Hordeum vulgare , no. 52; Triticum aestivum, no. 54 ; Triticum
hybernnm, no. 55 ; Brassica oleracea , no. 287 en Pisum sati-
vum, no. 3 0 4 , 'welke niet als inlandsch kunnen worden beschouwd
, maar hier en daar door zaadstrooijing zijn verspreid,
terwijl verder eenige anderen zeer twijfelachtig zijn. Zoo vond
hij onder anderen op het kerkhof te Dongjum en in moeshoven,
tusschen de vruchten en op akkers met boomen beplant, en in
kweekerijen, de Veronica latifolia, no. 12, eene in Zwitserland
, Oostenrijk en Duitscbland voorkomende plant. De gorter
heeft deze plant in zijne werken zelfs niet opgenomen. Van
geuns (j-) vermeldt dezelve echter onder zijne dwbia, maar
vooronderstelt, dat meese de V. latifolia met V. chamaedrys verward
heeft j ofschoon ook deze laatste door meese als inlandsch
wordt opgegeven, en hij dezelve dus bij vergelijking van de
V . chamaedrys wel konde onderscheiden; voor 3t overige wordt
V. latifolia door sommigen voor eene verscheidenheid gehóuden
van onze inlandsche V. Teucrium, zoodat meese in dit opzigt
welligt regt heeft, door dezelve onder de inlandsche planten
te plaatsen, waarom de Hoogleeraar van hall de V. latifolia van
meese (ofschoon niet in zijne Flora opgenomen zijnde) evenwel
terstond op de V. Teucrium laat volgen. In de Flora Batava ($)
komt het den Heer van hall evenwel niet onwaarschijnlijk
voor, dat deze plant de V. Teucrium is. Door bltjff en fin-
gerhuth(**) is deze laatste beschreven onder den naam van * (
§)(*) N. mulder , Oratio. p. 23.
(-{•) s. J. vas geuns , Plant. Belg. foed. ind. spicilegium , no. 141. p. 08.
(§) jt* en H. c. van hall , Flora Batava , 6<le deel, no. 401.
(**) m. J. bluff en c. a. fingerhuth , Compendium Florae Germanicae,
Vol. I. p. 20. no. 39.
V. latifolia; terwijl zij tevens, onder den zelfden naam (naar
men verzekert), in het Herbarium van linnaeus voorkomt.
Voorts vermeldt meese de Campanula perfoliata, no94, afkomstig
uit N oord-Amerika, in moestuinen en in bouwlanden buiten
Franeker; Stellaria dichotoma, no. 191, van de Zwitsersche
Alpen en Siberiën , bij Donkerbroek, aan de kanten van sloo-
ten en wegen, en eindelijk Antemis nobilis, no. 366, in de
Wouden en op de klei, op bouwlanden en in moestuinen.
Geene dezer planten is door ons ooit weder gevonden, en
ook door de Hoogleeraar van hall in de Flora niet opgenomen j
weshalve ook wij dezelve in onze Naamlijst niet hebben ge
plaatst. Verder is de Chenopodium Botrys, no. 111, door den
Heer van hall als inlandsch vermeld , welke plant, door meese
alleen in Noord-Nederland is gevonden en wel in boomkweeke-
rijen en moestuinen bij Leeuwarden. Ook deze is later door
ons niet aangetroffen.
De Hypericum tomentosum, no. 323, door meese in de eerste
opvaart ten oosten van het verlaat bij de Bontebok, in Scho-
terland, gevonden, wordt als inlandsch door den Hoogleeraar
van hall opgegeven, waarbij echter geene andere groeiplaatsen
dan die van meese worden vermeld. Evengenoemde geleerde
geeft evenwel in bedenking, of meese deze soort niet met H.
elodes heeft verwisseld, ' hetgeen zeer waarschijnlijk is: want
in de diagnose- Zegt meese alleen : Calicybus serrato-glandulosis ,
zonder hierbij te voegen: tiillosis. De kelk i-s echter in H.
tomentosum, ruig , in H. elodes, onbehaard, en meese zoude gewis
dit soorts-ónderscheidend kenmerk niet over het hoofd hebben
gezien. Voorts lezen wij in zijne beschrijving als Hollandsche
benaming: leggende of knijpende Hypericum, ook wolachtige
Hypericum. De eerste , zinsnede is op H. elodes, de laatste óp
H. tomentosum toepasselijk, zoodat ook deze benamingen, geen
licht te, dezen aanzien verspreiden. Eindelijk hebben wij in
de omstreken van Donkerbroek opzettelijk, hoewel vruchteloos,
naar deze plant gezocht. Tot heden is dezelve noch hie r,
noch in andere provinciën weder gevonden; terwijl H. elodes
hier en daar in de Wouden wordt aangetroffen. Wij meenen
derhalve, op grond van een en ander, in het gevoelen van den
Hoogleeraar van hall te moeten deelen ; te meer nog , .daar de H.
tomentosum eene plant is , welke in het Zuiden van Frankrijk en in
Spanje voorkomt. Wat de Cirsium heterophyllum, no.339 {Car-
duus) betreft , deze heeft de Hoogleeraar van hall in zijne Flora
opgenomen. Latere waarnemingen en vergelijkingen met C.
anglicum hebben evenwel geleerd, dat tot nog toe de ware