geheeten worden, en in zulke, die steeds hoven het water uitkomen
(plantae emersae) , waartoe alle overige waterplanten be-
hooren, en die oneigenlijke waterplanten (plantae aquaticae spu-
riae) worden genoemd. Yelen , wel is waar, worden met namen
bestempeld, die schijnen aan te duiden, dat zij even als
de Lemneae drijven en niet vastgehecht zijn , zoo als onder anderen
Alisma natans, Potamogeton natans , P. fluitans, Isolepis
fluitans en Glyceria fluitans; doch zij zijn inderdaad in den
bodem bevestigd, 'en het is alleen de vorm en ligging hunner
bladen op het water, welke de benaming van drijvend of zwemmend
(fluitans-natans) eenigermate regtvaardigt.
W A TJEMt- e n lAJVnJPIAJVTJEJV.
( I * l u n t a e m n js fftilfin e , j i l . t e r v e s t r i n tjfttn tic n e .j
Behalve de opgenoemde waterplanten, worden er somtijds
nog eenige, zoowel in het water, als aan de kanten der slooten
en ook te gelijk op het land, aangetroffen. Deze, als in het
water en op het land levende , worden plantae amphibiae
genoemd, waarvan ons Polygonum amphibimn, Sisymbrium
amphibium, S. palustre , Oenanthe flstulosa , O. Phelladrium , Ci-
cuta virosa , Rumex aquaticus, Mentha aquatica, Cineraria pa-
lustris, Catabrosa aquatica en eenige anderen een voorbeeld geven
, en als het ware een’ overgang vormen tot die,' welke
meer bepaald op het land groeijen.
I a Y n JP I A T ü JV.
( P l n n t a e i e r r e s t r e s . )
Onder dezen hebben wij in de eerste plaats te gewagen van
dezulken, die in moerassen, in lage en natte plaatsen en in de
zoogenaamde Miedlanden groeijen, en wier naam niet zelden ,
zoo als Caltha palustris en dergelijke, ons derzelver natuurlijke
standplaats als aanwijst, waarom deze gewassen dan ook gewoon-
lijk plantae uliginosae , paludosae , palustres , limosae sive inun-
datac heeten, al naardat dezelve op vochtige, schaduwachtige
of natte plaatsen worden aangetroffen. Al dadelijk vinden
wij dan, op zulke plaatsen, eenige Ranunculaceae,
zoo als Thalictrum flavum, Ranunculus lingua, R. Flammula,
R. sceleratus, Caltha palustris, alsmede Veronica Anagallis
en V. Beccabunga , tevens worden daar gevonden Lathyris
palustris, Rumex palustris, Tormentilla erecta, T. reptans, Co-
marum palustre, Epilobium palustre , Lythrum Salicaria , Zanichellia
palustris, benevens eenige Umbelliferae , zoo als Thysse-
linum palustre, Meum inundatum j terwijl eenige Compositae,
als : Sonchus palustris, Cirsium palustre , Senecio paludosus en
Cineraria palustris meestal op lage plaatsen op de klei aanwezig
zijn. Minder algemeen vindt men in poelen of vochtige plaatsen
Samolus Valerandi, Littorella lacustris en Euphorbia palustris ,
en op de heiden , op natte plaatsen, Exacum filiforme. Ook
onder de Monocotyledoneae treffen wij eenigen aan, welke op
vochtige of moerassige landen groeijen, zoo als Triglochin palustre
, Iris Pseudacorus, eenige Junci , als J . uliginosus, J.
glaucus, J. hulbosus , eenige Caricinae , als Carex vulpina, C.
praecox, C. caespitosa, C. ovalis, voorts Cladium Mariscus (zelden)
, Rhynchospora alba, Scirpus caespitosus, S. Tabernae-
montani, Eleocharis palustris en Eriophora; terwijl eindelijk
eenige Gramineae, waaronder voornamelijk Calamagrostis epi-
geios, C. Pseudophragmites, Deschampsia caespitosa , Poa trivi-
alis, P. aquatica en Phragmites communis , tevens op zulke plaatsen
aanwezig zijn.
ïïjAtlMi-\AïEjS’-t*MjA!\rrK'Ej\T.
CJPInntae e tnrfinis httmiliiirihtis. )
Behalve deze gewassen, welke meestal op vochtige plaatsen ,
deels op de klei , deels in de wouden voorkomen , zijn er nog
eenige andere planten, welke op landen groeijen, die uit eene
eigenaardige stof, de klyn of veenstof bestaan, meestal laag
liggen en met den naam van Lage Veenen worden bestempeld.
Op deze landen is de plantengroei zeer weelderig, en- het
schijnt, dat de aarde dier plaatsen zeer geschikt is tot ontwikkeling
van de meeste der zoo even opgenoemde moeras- of
poelplanten. Minder evenwel vindt men daar d ie , welke zelden
op anderen dan veengrond worden aangetroffen , waaronder
Andromeda polifolia (zelden), Myrica Gale, Pedicularis palustris,
Hydrocotyle vuig ar is , en in de slooten op veengronden gelegen
Utricularia vulgaris ; terwijl de zoogenaamde Klynlanden, welke,
even als de Lage Veenen, voor het grootste gedeelte uit die
veenstof zijn zamengesteld, en in den winter meestal onder
water staan, eenige andere bewoonsters voeden, zoo als Lych-
nis flos cuculi, Comarum palustre, eenige Junci, Caricinae,
Scirpi en de Eriophora. Deze laatsten zijn het vooral, waarmede
de klynlanden, onder anderen tussehen Akkrum en de Joure
bij Oldeboorn en elders overvloedig zijn bedekt. Hare aanwezigheid
is het zekere kenmerk, dat de landen, waar zij groei