terstond met het koreu zelf opgroeijen , èf die eerst la te r, wanneer
de vruchten van de akkers zijn ingeoogst, zich ontwikkelen
, en waaronder eenige zich bevinden, die in ’t bijzonder
door den landbouwer met den naam van o n k r u id worden
bestempeld, en door hunne uitbreiding , zoowel als door hunne
ontwikkeling , voor den groei van het koren, niet dan schadelijk
kunnen zijn. Velen worden met den bijnaam van arvense of agreste
aangeduid ; en het blijkt ons daaruit, dat hunne ware standplaats
de bouwlanden is , ofschoon ook hierin wederom uitzonderingen
bestaan , en die gewassen, niettegenstaande zij zeer menigvuldig
op bouwlanden voorkomen, toch ook op de daarnevens
liggende gronden kunnen gevonden worden. Tevens vinden
wij eenigen , welke uitsluitend op de klei aanwezig zijn , terwijl
anderen slechts in de wouden worden aangetroffen. Eindelijk
worden sommigen vooral in korenlanden , anderen in vlas- en
aardappellanden gevonden. Het is evenwel ïpoeijelijk hunne
juiste grensscheiding te bepalen, waarom wij slechts eenige
der meest voorkomende zullen aanstippen.
Papaver Argemone en P. Rhoeas vinden wij meestal op de
klei in de korenlanden; Fumaria officinalis bij aardappelen;
Raphanus Raphanistrum, Brassica campestris en Sinapis arvensis
in koolzaad; Myagruvt sativum en M. dentatum (zelden) in het
vlas ; Agrostemna Githago (zelden) in korenlanden op de klei.
Viola arvensis, Spergula arvensis, S. pentandra , S. nodosa, Ce-
rastium arvense en Arenaria serpyllif olia op de akkers , nadat
het koren is ingeoogst, vooral in de wouden ; Linum Catharti-
cum, Trifolium arvense , T. campestre , Vicia sativa, Ervum
hirsutum, Alchemilla Aphanes, Scandix Pecten , Sherardia arvensis
en Fedia olitoria meest op klei-bouwlanden; Sonchus arvensis
, Cirsium arvense, Cenfaurea Cyanus, Gnaphalinm arvense
(zelden), Chrysanthemum segetum , Matricaria Chamomilla, An-
themis arvensis en A. Cotula , allen meest op korenlanden ; Tus-
silago Farfara op braaklanden op de klei; Anagallis phoenicea
en Convolvulus arvensis veel op zandgrond tusschen ’t koren ;
Cuscuta Europaea en C. Epilinum tusschen het vlas ; C. Epithy-
mum op de heide en in ’t vlas; Lithospermum officinale, L. arvense
, Myosotis arvensis en Lycopsis arvensis op de klei; Ga-
leopsis ochroleuca in de rogge op zandgrond ; Lamiuwpurpureum,
L. incisum, L. amplexicaule, Stachys arvense (zelden), Linaria
vulgaris , Veronica agrestis , V. arvensis op de klei en in de wouden
; Polygonum Fagopyrum vindt men hier en daar verspreid
op de zandgronden , waarschijnlijk wel door gestrooide zaadkorrels
ontstaan; Polygonum Convolvulus, P. dumetorum en Rumex
Acetosella in de wouden; eindelijk worden er eenige Gramineaé
op bouwlanden aangetroffen, waaronder Bromus secalinus, B.
qiganteus, Phalaris canariensis (misschien gezaaid), Polypogon
monspeliensis, Agrostis vulgaris, A. spica venti, Arrhenatherum
avenaceum en Alopecurus agrestis het meest voorkomen.
JPIjANTKN OJP I I / i / L I V W /il.
(Plantue camtsesires, f»f.
Onderzoeken wij nu die gewassen, welke op onderscheidene
weilanden groeijen, dan ontwaren wij ook hier een
aanmerkelijk verschil. Immers het onderscheid tusschen deze
landen op de k le i, in de wouden of op veengrond gelegen
, is vrij in het oog loopend. Dit verschil is vooral gelegen
in de planten, welke op ieder verschillend land te
huis behooren, maar ook tevens in den'bodem zelven: want
ook hier merken wij onder de grassoorten en andere gewassen
velen op , welke op alle soorten van grond tieren, hier minder
, daar beter, al naardat de bodem meer met de geaardheid
van de plant overeenkomt. Die gewassen n u , welke op de
weilanden worden gevonden , zijn i
Ranunculus hulbosus, S. Philonotis (zelden), R. repens, R.
acris op de klei; Draba verna op schrale landen ; Cardamine
pratensis op de klei en in de wouden ; Lychnis flos cuculi op
vochtige klynlanden en in de mieden; Trifolium repens, T.
pratense, Medicago lupulina , Lotus corniculatus, Potentilla an-
serina, Carum carvi, Leontodon Taraxacum en Bellis perennis ,
deze beide laatsten menigvuldig op de klei en in de wouden,
zeldzamer op klynlanden ; Apargia autumnalis, Tragopogonpratense
(zelden), Achillea Ptarmica , A. Millefolium , Carduus lan-
cèolatus en Cirsium palustre; deze beide laatsten menigvuldig
op de k le i, en ofschoon dezelve telkens worden uitgeroeid,
zoo zijn ze bij de landbouwers een vast kenmerk, dat het land,
waarop zij groeijen, beste klei is-, omdat zij op schrale landen
zelden worden aangetroffen. Prunella vulgaris, Rhinanthus Crista
galli en R. minor (zelden) op vochtige landen; Plantago major
, PI. lanceolatus en Rumex Acetosella op de klei en in de
wouden; Urtica urens en V. dioica hier en daar bij de hekken
en aan de kanten der slooten; Triglochin palustre en T. rnari-
timum zelden anders dan aan de kusten; Orchis latifolia op klynlanden
; Lussula vemalis, L. campestris, J uncus bulbosus en J.
squarrosus veelal op vochtige plaatsen; Carex muricata, C prae-
cox, C. flava, C. panicea en C. caespitosa meestal in de wou