deze provincie niet eentoonig, maar, in evenredigheid van
den omvang, vrij verschillend zal wezen. De plant, aan
den bodem vastgehecht, zal ons hechteren grondslag tot onderzoek
aanbieden, dan het veranderlijke, zijne willekeur
volgende, dier. Het dier toch is doorgaans óf tot het water
, óf tot het land bepaald, en kan zich telkens verplaatsen
; * terwijl de plant, wanneer eenmaal het zaad in de
aarde is gelegd , gedurende haar leven aan die plaats is geboeid
en zich van dezelve niet kan verwijderen. Ofschoon
men hieruit ligtelijk zou vermoeden, dat de algemeene verspreiding
der gewassen moeijelijker is , dan die der dieren
, zoo is dezelve toch vrij algemeen te noemen. Zoowel
de vogelen en insekten, als winden en andere oorzaken,
bevorderen of liever bewerkstelligen deze verspreiding, waardoor
niet alleen in eene kleine landstreek de planten hier en
daar van standplaats verwisselen, maar dit zelfde ook op groo-
tere uitgestrektheden kan plaats hebben. En kunnen sommige
gewassen door toeval, als anderzins, uit vreemde gewesten aan-
gebragt, elders acclimatiseren en als ’t ware in inlandsche planten
{plantae indigenae) veranderen, dan is het ten minste wel
te denken, dat ook die gewassen , welke in. ons vaderland en
in onze provincie in het wild worden aangelroffen, zich heren
derwaarts kunnen verspreiden, hunne eerste standplaats verlaten
en zich op andere plaatsen vestigen. Vandaar, dat het
moeijelijk is , eene grensscheiding te bepalen , en de soort van
grond op te geven , waarop deze of gene plant altijd moet worden
gevonden , en , omgekeerd , vooraf te verklaren , dat in eene
aangegevene grondsoort deze en gene andere gewassen kunnen
voortkomen. Dan, niettegenstaande dit alles, vertoont ieder land,
iedere streek, haren eigenaardigen plantengroei, welke door
hem, die meerdere streken en onderscheidene landen heeft
gezien, niet miskend zal worden. De geoefende Kruidkundige
zal dus, bij het zien van eene hem onbekende landstreek, met
veel zekerheid kunnen opgeven welke gewassen daar kunnen
voortkomen of zullen worden aangetroffen;. — hij zal bij het
zien van eenige planten tevens kunnen bepalen, welke soort
van grond het is , waarop zij groeijen. Wij zullen trachten
eene proeve te geven van dezen kenschetsenden en eigenaardigen
plantengroei of vegetatie, en hierbij onze opgaven betrekkelijk
de groeiplaatsen in ’t algemeen en voor ’t overige
onze eigene waarnemingen hieromtrent volgen, en slechts vermelden
, wat ons, in deze provincie, tc dien opzigte belangrijk
is voorgekomen.
W A T JEMtJPE, ANTEN. (P tu ntue aawaiicae.J
Wanneer wij , ook slechts met eenen oppervlakkigen b lik ,
den plantengroei in dit gewest gadeslaan , en op het verschil
van standplaats der onderscheidene gewassen letten , dan is wel
het eerst, wat onze aandacht boeit, het onderscheid tusschen
die, welke in het w a te r en die, welke op het la n d groeijen.
De meestal zeer onderscheidene vorm der Water- en Landplanten
verschilt te veel , dan dat wij niet met volkomene zekerheid
kunnen vooronderstellen , dat er ten minste in dit opzigt eene
bepaalde grensscheiding besta; en ofschoon ook hier eenige,
later op te gevene, uitzonderingen aanwezig zijn , zoo is deze
verdeeling wel de meest natuurlijke. Die gewassen toch, welke
in het water leven, de Waterplanten (om ons vooreerst tot deze
te bepalen), zijn in hunnen bouw veelal zeer onderscheiden van
de landplanten, en het is slechts een gering getal van Fa-
miliën, welke in het water worden aangetroffen. Men moet
daarom vooronderstellen, dat deze vloeistof minder geschikt is
tot ontwikkeling van den plantengroei, dan wel tot die der
dieren; immers terwijl tot hiertoe slechts ongeveer 1000 gewassen
in het water over den aardbol zijn verspreid, is het
getal dieren , zoowel van de kleinste en minst georganiseerde,
als van de grootere en meer bewerktuigde, gewis zeer groot,
en staat in geene verhouding met dat der planten. Maar ook
te dezen aanzien dient te worden opgemerkt, dat al deze gewassen
niet overal worden gevonden, en d a t, ofschoon alleen
het water wel is waar hunne woonplaats is , zij evenwel niet
overal voortkomen, maar dat zee, meer, rivier en sloot steeds,
in ’t algemeen genomen , hunne vaste bewoonsters bevatten ; —
terwijl eindelijk de onderscheidene grondsoorten, welke den
bodem dezer wateren uitmaken, den plantengroei in dezen
als ’tware bepalen, of ten minste grootelijks kunnen wijzigen.
ZOUTWATEU- o f WjEMin.ANTMiN.
( Imtuntnc niftt'inue.)
Onder die gewassen n u , welke in zee groeijen, en met den
naam van Zeeplanten worden bestempeld, treffen wij slechts
twee soorten aan, welke tot de zigtbaar-bloeijende of phane-
rogamische behooren, de Zostcra marina en de Caulinia
oceanica namelijk. Deze groeijen onder water, niet verre van
het strand, langs onze kusten, en worden door stormen en
hooge vloeden van uit den bodem gerukt, en in menigte op