den van elkander afscheiden en de opgenoemde zandrtiggen
vormen. Bij de Friesche Palen bereiken ze zelfs de Groninger
grenzen. Hunne grootste breedte is echter van het noorden naar
het zuiden, daar zij, van Dockum a f , onafgebroken doorloopen
tot de grenzen van Overijssel; terwijl ze zich, op die grenzen
, aanmerkelijk verbreeden, zoodat e r , van Oldemarkt af
tot aan Nijemirdum toe , niets dan lage landen worden aangetroffen.
Deze landen zijn evenwel niet alle gelijk in soort, waarde en
vruchtbaarheid. Men verdeelt dezelve in onderscheidene soorte
n , als: in gewone, gemengde, lage kleilanden, in klijnlan-
den en in lage veenen. De eersten worden gewoonlijk gevonden
in de nabijheid van de aangeslijkte gronden, welke, op
onderscheidene plaatsen, met veen en andere stoffen vermengd
, lager liggende plaatsen vormen. De klijnlanden , Mieden
genaamd, beslaan echter verreweg het grootste gedeelte dier
gronden, en zijn uit veenstof en zand , met eene korst groeiaarde
overdekt, zamengesteld. De lage veenen komen, eindelijk,
meestal aan de zuidzijde van deze provincie voor, en wel vooral
in de grietenijen Utingeradeel, Aengwirden, westelijk gedeelte
van Opsterland, Haskerland, Schoterland, Lemsterland en West-
Stellingwerf.
Alle lage landen zijn overigens, voor zooverre zij nipt zijn
ingepolderd , voor het grootste gedeelte, en vooral in de wintermaanden
, aan vruehtbaarmakende overstroomingen blootgesteld
, zoodat ze eerst in het voorjaar en wel bijzonder in de
maand Mei droog genoeg zijn , om of tot hooilanden te worden
gebruikt, of door het vee te worden afgeweid.
IV. Door deze korte beschouwing en opnoeming van de bovengronden
vermeenen wij genoeg gezegd te hebben, om den
aard der gronden, voor zooverre tot ons bestek noodig is ,
eenigermate te leeren kennen. Wij zullen hier evenwel nog
eenige opgaven laten volgen van de verdeeling der geheele
oppervlakte van Friesland. Volgens de kadastrale uitkomsten,
onvolledig medegedeeld door w a f , in zijne Beschrijving der
Nederlanden, na 1830, bl. 147, zou deze provincie zamengesteld
zijn, u it:
B o uw la n d e n .......................... 51,049 Ned. Bunders.
Weilanden . . . . . . . . 142,283 » »
Hooilanden............................... 51,566 » »
T u in e n .................................... 1,364 » »
Te zamen 246,262 Ned. Bunders.
DEN FRIESCHEN BODEM. 21
Transport . 246,262 Ned. Bunders.
Boomgaarden.......................... 1,070 » »
Hakhout 7,383 )) ))
Oppervlakte der Gebouwen . 2,177 )) ))
Rietvelden . . . . . . . 2,399 » ))
V e e n p ia s se n .......................... 0,101 )) ))
Hooge Veenen en Heidevelden 27,630 » ))
Zee- en Rivierstanden . . . 3,883 )) )>
Te zamen 290,905 Ned. Bunders.
Elders (*) vinden wij de geheele oppervlakte bepaald op
324,407 bunders en 53 e l ; terwijl eindelijk, volgens de kadastrale
opmetingen, de geographisehe uitgebreidheid van Friesland
aldus gesteld en verdeeld is (j-):
Bebouwde g r o n d e n .................................... 264,708 N. B.
Wegen, straten, pleinen, wandelingen, wallen enz. 2,812 » »
Wateren, rivieren, beken, meren, grachten,
vijvers, moerassen enz. . . . 8 . . . . 23,067 » »
Heiden, zee- en rivierstranden, duinen , geest,
bies- en rietlanden , veen- en turfgronden enz. 36,746 » »
te zamen 327,333 N. B.
De geheele oppervlakte van dit gewest zou dus, volgens deze
berekening, die wij als de meest naauwkeurige tot grondslag
nemen, zijn : 327,333 Ned. Bunders.
Hieruit volgt: dat dit gewest ruim een negende gedeelte van
Nederland uitmaakt; wanneer wij aannemen dat deszelfs oppervlakte,
volgens het zelfde Jaarhoekje, gerekend is te zijn
3,044,970 Ned. Bunders j terwijl eindelijk de grootste breedte
van Friesland, noord tot zuid, ruim 14 uren gaans is en de
grootste lengte , oost tot west, . ongeveer 13 uren.
Ofschoon het ontwijfelbaar zeker is, dat niet alleen de bodem
, maar ook de verschillende luchtsgesteldheid, warmtegraad
en drukking des dampkrings, de droogte of vochtigheid van
het klimaat en de onderscheidene heerschende winden, zeer
veel invloed op den plantengroei uitoefenen, en het dus wel van
belang zoude zijn , om ook te dezen opzigte Friesland met de
overige provinciën te vergelijken, zoo hebben wij gemeend, bij
gebreke van naauwkeurige langdurige en vergelijkbare waarnemingen
, zulks te moeten achterwege laten, en den Lezer te
Iets over Vriesland. Te Leeuwarden , bij m. v. d. bosgii , 1837.
(+) Jaarhoekje van lobatto , 1836, bl. 116.