niet den bedelaar een stuk broods te geven, maar den armoedige
krachtdadig te ondersteunen , hebben vooral geen geld,
geen arbeid ontzien, om de heidevelden te ontginnen. Eene
vereeniging van mannen, met het hulpeloos en ongelukkig lot
hunner landgenooten bewogen, trachtte den toestand dier armen
te verbeteren , en bouwde, geene armengestichten, of maakte
geene instellingen, om de werkelooze armoede te onderhouden
, — maar rigtte eene Maatschappij van ware Weldadigheid
op. Het zij genoeg slechts den naam te noemen eener vereeniging
, die ook in andere landen als een toonbeeld van echte
weldadigheid geroemd en overal geprezen wordt. Het zij genoeg
, om slechts op die Maatschappij te wijzen , en ieder zal
de weldadige en hoogst nuttige strekking erkennen. Ieder Nederlander
za l, wanneer hij zijn oog slaat op de uitgestrekte
landen van die binnenlandsche volkplantingen, welke nu met
heerlijke vruchten prijken, zich herinneren, dat die velden
honderden jaren onbebouwd en woest hebben gelegen; — en
wanneer hij hen , die vroeger met lompen bedekt en bijna allen
een lui, werkeloos en gewis ellendig leven leidden, nu in nijvere
en met hunnen staat tevredene landbouwers herkent, —
dan zal hij voorzeker hem zegenen , die het eerst op de gedachte
kwam, om dat alles te bewerkstelligen, en hen die deze vereeniging
bestuurden, en eindelijk allen, die het hunne hebben
bijgedragen tot oprigting en instandhouding daarvan. Hij zal met
ons uitroepen: gijlieden hebt in die bebouwde landen, te midden
der woeste heide, eene Gedenkzuil opgerigt, welke onvergankelijk
is, en u van de dankbaarheid van hel late nageslacht
verzekert.
Met niet minder gelukkig gevolg zijn en worden ook thans
nog de Hooge Veenen ontgonnen. Naauwelijks twee a drie honderd
jaren geleden, waren de uitgestrekte velden van de grietenijen
Opsterland, Oost-Stellingwerf, Smallingerland, Achtkar-
spelen, Schoterland enz. geheel onbebouwd en weinig bewoond.
Onmetelijke hooge veenen strekten zich hier overal uit. Van
tijd tot tijd begon men echter de bovenste lagen I uit veengrond
bestaande, af te graven en als brandstof te gebruiken; de daaronder
liggende aarde werd vervolgens in brand gestoken en de
uit de verbranding van de heideplanten en veenstof ontstane
asch was in het eerst voldoende, om deze landen geschikt te
maken tot bouwlanden, welke door goede bemesting en bewerking
langzamerhand in middelmatige wei- en bouwlanden werden
herschapen. Wanneer wij bedenken, dat in dit gewest
voor ruim 200 jaren eene oppervlakte van nagenoeg 50,000
bunders met hoog veen was bedekt; wanneer wij weten, dat
er thans nog slechts een gering gedeelte daarvan aanwezig is ,
dan voorzeker zal men vragen ; waar hebben dezelve gelegen l
en het is de geschiedenis, welke u zal aanloonen, dat de thans
zoo bloeijende dorpen en vlekken , als : Dragten, Surhuisterveen,
Gorredijk , Heerenveen, Joure, Haulerwijk en anderen zijn gelegen
op en nabij de plaatsen , waar eens hooge veenen waren ; dat het
land, waar men thans schier geen onbebouwd plekje gronds
aantreft, waar alles leven en groei is , voorheen woest en ledig
lag en de natuur als ’t ware in eene doodslaap verkeerde,
waaruit de arbeidzame mensch haar als tot een nieuw leven
wekte.
Dan, verlaten wij die op de heidevelden en hooge veenen
gelegene bebouwde landen; wenden wij ons oog van die rijke
korenvelden af, en vestigen wij onze aandacht op de nog
overgeblevene onbebouwde en aloude plaatsen van deze belangrijke
gronden: want ook daar blijft ons onderzoek niet
onbeloond. Al dadelijk ontwaren wij, dat ook hier planten
groeijen, welke men elders te vergeefs zoude zoeken; maar
dat tevens hier ook andere gewassen voorkomen , die niet uitsluitend
de heide alleen bewonen, en zich hier of daar op
meer vruchtbare plaatsen hebben gevestigd. De plantengroei
op de eigenlijke heidevelden en op de hooge veengronden is
nagenoeg gelijk te noemen , ofschoon de laatsten , in verhouding
hunner oppervlakte, minder met soorten zijn bedeeld, dan de
eerste. Wij hebben evenwel geoordeeld, beide grondsoorten in
eens te behandelen, om tussehenbeiden de belangrijkste planten
, alleen aan die gronden eigen, te vermelden.
Drosera rotundifolia, D. longifotia en Polygala vulgaris zijn
op beide grondsoorten verspreid en worden zelden op andere
plaatsen aangetroffen ; terwijl Spergula pentandra , S. nodosa ,
Linum Catharticum en Radiola Mille grana , ofschoon op de heide
en de laatste menigvuldig op de hooge veenen voorkomende,
tevens elders op diluviale gronden worden aan getroffen; Ge-
nista tinctoria (zelden), G. pilosa en G. anglica, meer algemeen
, zijn ware heideplanten. Eenige Potentillae, Galia, Hie-
racium Pilosella, H. umbellatum, Apargia autunmalis en A. his-
pida daarentegen , vindt men tevens, behalve op de heide, ook op
andere zandgronden; Gnaphaliüm dioicum groeit alleen op heidevelden
, G. uliginosum meer op vochtige veenachtige plaatsen
; Arnica montana is hier zeer algemeen en komt uitsluitend
op de heide voor, even als in het noordelijk Duitschland slechts
in de vlakten ; in de zuidelijke streken evenwel op hooge ber