134 S 1 O £ C I A.
428. Hydrocharis h. Ilydroehnrideae Jwss*
Mas. Spatba 2-pliylla ; cal. 3-fidus ; cor. 8-petala , ifllam. 8 interi-
ora stylilera ? Fern. Cal. 8-lidus ; cor. 8-petala, styli jo j caps. 6-
locul. inféra.
1114. II, JUorsus ranae L, foil, uatuntia, nmiformia , petiolata ; fl. albus. 7.
M. in vaarten , slooten en stilstaande wateren menigvuldig.
MModecandria.
429. Stratiotes L. Ilydroehavideae Jitxs.
Spatlia compr. persist., profunde bipartito-carinata , 1-fl.-; perigon.
tuhulosum, limbo 6-partito , lacin. 8 exterior, minimis viresceut. ,
6 interior, magnis, coloratis (albis) ; stam. circiter 20 v apice tubi y. in
ovarii margine inserta ; styli 6 , bifidi ; caps., carposa apicibtis aüenu-
ata , 6-gona 6-locul. ; sem. subangulosa, valvarum dissepimentis
alligata.
1115. S . aloides L. fol. ensiformi-Srïangul. ciliato-acnleatis.
per , quoad scio (v.H.) hermaphr. l f . 7.
M. menigvuldig in slooten en 'stilstaande wateren.
PI. apud nos sem-
JFMonadetphia.
430. Juniperus L. Coniferae Juss,
Dioica, rarius monoica. Mas. Amenta ovata, sq. verticillatis peltato-
pedicellatis ; antb. 4-8, 1-locul. Fern. Amenta globosa, sq. 8 concavis
coadunatis 5 stigma hians ; bacca conflata ex 8 cariopsibus osseis 1-
spermis , cinctis sq. coalitis et carnosis.
1116. J. communis L. fol. ternis patent, mucron., bacca longioribns, t). 5.
In het bosch van Oldelerkoop en op de dninen van Appelscha. B.
OVER DE
VEBSPREIDI»»
DER
op onderscheidene Gronden
IN DE
JD rim itcfc ^rivôtanî».
&n hoeveel belang het ook zij , eene Naamlijst te bezitten van
dje planten, welke in eenig gewest worden aangetrofïen, met
opgave tevens van hare voornaamste groeiplaatsen, zoo is het er
evenwel verre af, dat eene zoodanige Naamlijst alléén voldoende
kan geacht worden, om ons van hét ware karakter van den
plantengroei in dat gewest eene genoegzaam duidelijke voorstelling
te geven.. Wel maakt zij daarvan den voornamen
grondslag u i t ; maar het is vooral de beschouwing daarvan, in
verhand met de natuurlijke gesteldheid van het gewest zelf, en
den aard van deszelfs bodem , welke ons te dezen opzigte een meer
bepaald overzigt kan geven. Immers uit de korte beschrijving
van de natuurlijke gesteldheid des Frieschen bodems, welke
wij hebben laten voorafgaan , is het ons gebleken , dat in deze;
provincie ; onderscheidene soorten van grond worden aangetroffen
, en dat het geheele land, ten deele door de zee be-
spoeld, doorsneden is met talrijke meren, rivieren , vaarten en
slooten. En bedenken wij n u , dat aan iedere plant hare
natuurlijke standplaats (locus natalis) . schij nt aangewezen te
zijn, zoodat iedere grondsoort hare eigene en eigenaardige
planten oplevert,, dan kunnen wij met regt vooronderstellen,
dat er een aanmerkelijk en zeer in het oogloopeud verschil
te dezen aanzien moet bestaan, en dat de plantengroei in
P
K||
f