
RUSSULA RUBRA (D. 0.) Eries.
Roode Russula.
Soogduitsch: Rother Taubling.
Engelsch: Red Russula.
Augustus—N ovember.
Stelsel van Linnaeus: Cl. XXIV. Sect. V. Cryptogamia Fungi.
Natuurlijk Stelsel : Cellulares Mycetes. O. Hymenomycetes. Trib. Agaricini.
Geslachtskenmerken: Zie Deel XVII, N". 1350.
Soortelijke kenmerken: Pileo carnoso, rigido e convexo explanato depressove, sicco pnlito-laevigato,
margine patente obtuso exstrio, stipite solido duro valido albo rubroque variante, lamellis obtuse adnatis sub-
confertis albidis immixtis furcatis dimidiatisque.
Hoed vleezig, stijf, eerst bol, dan vlakker of neergedrukt, in droogen staat glad, met uitstaanden, stompen,
niet gestrèepten ra n d ; steel vol, hard, stevig, wit en rood, plaatjes stomp aangeheoht, min of meer digt
opeen, witachtig, met gevorkte en halve gemengd.
De hoed is gewoonlijk donker menierood, niet glanzig, doch ook dikwijls verbleekend, licht-geelachtig,
groevig, met donkere schijf. Het vleesch onder het huidje roodachtig, de plaatjes later geelachtig.
Groeiplaats. In bosschen, vooral loofbosschen, ook op opene plaatsen en duinen.
Nederland. Als groeiplaats vind ik alleen Haarlem vermeld. De exemplaren onzer afbeelding verzamelde
ik in Aug. 1866 op de duinen van Terschelling, waar zij vrij algemeen was.
Eigenschappen. Deze zwam wordt tot de scherpe en vergiftige gerekend.