
AIELAECHIER VULGARIS Moendh.
Oostenrijksche Mispel.
Hoogduitsch: Geraeine Felsenmispel.
Engelsch : Alpine Medlar. ~
Bloeit: April—Mei t).
Stelsel van Linnaeus: Cl. XII. O. IV. Icosandria Pentagynia.
Natuurlijk Stelsel : Vasculares Dicotyledoneae. O. Pomaceae.
Geslachtskenmerken : Zie Deel XIV, N°. 1096.
Soortelijke kenmerken : Foliis ovatis junioribus subtus argenteo-tomentosis adultis glabratis circuracirca
vel apice tantum argute dentatis, racemis terminalibus corymbosis, pedunculis longis caïyceque tomentosis
dein glabratis, calycis laciniis anguste lanceolatis acuminatis tubo aequilongis, petalis e basi cuneato oblongo-
lanceolatis calyce 3—4 plo longioribus, fructu subgloboso caesio-nigro sepalis patentibus coronato.
Bladen eirond; de jongste van onder wit viltig, de volwassene kaal, rondom of aan den top alleen scherp-
getand; bloemtrossen eindelingsch, tuil-achtig; bladstelen lang, evenals de kelk viltig, daarna k a a l; kelkslip-
pen smal lancetvormig, spits toeloopend, even lang als de buis; bloembladen met wigvormigen voet, lang-
wefpig-lancetvormig, 3—4 maal langer dan de. kelk; vrucht min of meer bol vormig, blaauw-zwart, gekroond
door de uitstaande kelkbladen.
Het kentnerkend verschil tusschen deze soort en de A. canadensis Torrey et Gray, is vermeld in Deel XIV,
onder N°. 1096. Bij onze exemplaren zijn de bladen alleen in jongen staat viltig. Mespilus Amelanchier L. Aronia
rotundifolia Pers. Pyrus Amelanchier March. Bieb.
Verklaring der afbeelding : a. bloem, doorsnede; b. vruchtbeginsel id.
Groeiplaats. Bergstreken , kalkrotsen. Kaukasië, Taurië, Klein-Azië, Midden- en Zuid-Europa , Noord-
Afrika. Talrijk in Oostenrijk, Spanje, Portugal, Frankrijk, op de Alpen en Pyreneën, in Thuringen en
Rijnpruisen. Verder hier en daar in plantsoen aangekweekt en verwilderd. Voor Engeland niet vermeld.
Nederland. Bij Nijmegen in den Uilenput en bij Ubbergen. In Overijssel langs den straatweg van Heino
naar Wijhe. De laatste groeiplaats is gevonden tijdens de excursie van de leden der Nederl. Botanische Ver-
eeniging, in Julij 1888. Van daar zijn de afgebeelde exemplaren afkomstig. De bloeiende takjes ontving ik door
tusschenkomst van den Heer D. Lako te Zwolle.