AGARICUS ANSERINUS. 5 4
AG-ABJCÏÏS AISEMIUS El. Bat.
Ganzen-Paddestoel.
Hoogduitsch : Gansen-Blâtterschwamm.
Engelsch : Goose Agaric.
Oct.—Nov. m
Stelsel van Linnaeus : Cl. XXIY. Sect. Y. Cryptogamia Fungi.
Natuurlijk Stelsel: Cellulares Mycetes. O. Hymenomycetes. Trib. Agaricineae.
Geslachtskenmerken : Zie deel X , N°. 725. Ondergeslacht Tricholoma.
Soortelijke kenmerken : Pileo e compacto m o lli, convexo-plano obtuso glabro u d o , margine
primo involuto, stipite solido subbulboso, lamellis emarginatis confertis.
Hoed eerst g edrongen, w e e k , daarna b o l-v lak , stom p , k a a l , v ochtig, met aanvankelijk inge-
rolden ra n d ; steel v a st, min of meer bol vormig; plaatjes u itg e ran d , digt bijeenstaand. (.Agaricus
personatus var. anserina, Berkeley, Outl. t. 5 f. 1. ?)
Deze soort kenmerkt zich door den geheel kalen hoed en steel. De hoed en de plaatjes zijn w it,
de steel is fraai violet. — Sedert zeven jaren heb ik haar altijd op dezelfde plaats gevonden en
vroeger gedetermineerd als A. personatus var. anserina. Zie Berkeley t. a. p. Bij herhaald onderzoek
is mij gebleken dat zij n iet to t A. personatus kan behooren, daar deze volgens F ries een in de
jeu g d ingerolden viltigen rand en een viltigen steel moet hebben. E e r zou ik h aar brengen tot A.
nudus (Fl. Bat. XIX. 1450), die echter in houding afwijkt en onder dennen groeit. De sporen
hebben een roze-achtige t in t , die ook bij de sporen van A. nudus voorkomt. Na lang twijfelen
heb ik beter geoordeeld, haar als een afzonderlijke soort te beschouwen.
Groeiplaats. Sedert 1886 vond ik haar elk najaar op dezelfde p laa ts, onder iep e n , op h e t gazon
voor h et Paviljoen te Haarlem.