w a re n , om hun gevangen v riend t e b ew eenen, m a a r d aa rop
kw am e n ande ren om hen m e t g ew eld aan de hand voort
t e tre k k e n , en einde lijk v logen a llen den w e g naa r huis op.
D e w e g gew o rp e n kokosnoten rolden o v e r den grond, to t
g ro o t ve rm a a k van dg Soldaten, d i e a a n h e t grabbe len
Ik v e rh a a l nu w e e r van M ijn h e e r den Res ident en den
M a jo o r, die nu de poenggaw a’s naa r Ban d ja r afvaardigden, om Ida Madé
Rahi te polsen o f hij misschien geneigd w a s z ieh op genade ove r te geven.
T e B an d ja r w a re n ju is t a l de s chuldigve rk laa rde d orpshoofden op audiëntie
bij Ida M ad é Rahi, to en de gezanten van M ijn h e e r arriv e e rde n en den Ida
op s c herpen toon aldus aa n sp ra ke n : „W ij zijn door M ijn h e e r en den V o rs t
he rw a a rts gezonden om U te vragen o f U van zins is U d ade lijk ove r te
geven, a lso o k uw jo n g e re b ro ed e r Ida Kadjeng en de schuldigve rk laa rde
dorpshoofden op d at het land en het volk geen kw aad geschiede. M o ch t
Uw Hoogheid geen lus t d a a rtoe gevoelen, dan zal M ijn h e e r U dwingen.
M en za l U tijd la ten to t m orgen om stre ek s negen uur, m a a r dan kom t M ijn hee
r, gevolgd door de tro ep en , h e rw a a rts , om U alien gevangen te nemen
en n a a r M ijn h e e r den Go u ve rn eu r-G en era al op te zenden.” Ida’s antwoord
luidde: „ Ik w il u niet lang ophouden; ik za l e r ove r denken en de zaa k
m e t al mijn volk ove rleggen. K e e r t gijlieden te ru g en ve rte lt m a a r vast
w a t ik daareven gezegd heb.” H ie rop namen de gezanten hun afscheid.
W ij laten hen re izen, om te verhalen hoe te rw ijl de audiëntie nog niet was
a fgeloopen, de door den Ida afgezonden boods chappers teru g kw am e n en,
te rw ijl zij voor hem nee rhurkten en zijn beenen omarmden, z ieh aldus
lie ten h o o ren : „O, V o rs t! hoe m o e t ’t nu gaan? Hi Kamasan is gevangen
genomen en a an boord van het schip g eb ra ch t! W ij vragen U v e rlo f om
ons te mögen teru g tre k k e n , te n z ij gij ons to e la a t ons dood te vechten !”
ida M ad é Rahi nam daa ro p het wo o rd en zeide: „M ijn vaders en b ro ed e rs !
kom t aan, la a t ik mij m a a r overgeven, op d at land en volk w e l mögen va ren!
Gij allen hebt ta l van kinde ren, en het zou mij a an het h a rt gaan, ais ik ze
ov e ra l heen moes t z ien tre k k e n om z ieh hie r o f d aa r te ve rb erge n . Ik hoop
ten minste dat gij mijn plan zu lt goedkeuren.” S*
Ida’s jo n g e re b ro ed e r en de g ezam enlijk e dorpshoofden vielen nu op
sc herpen toon in : „W a a rom z ijn w ij zoo in ongenade bij U w Hoogheid
gev allen? W ij z ijn de o o rz a a k dat de z aken z oo s taan, en zoodoende zouden
w ij eig en lijk U w ondergang b ew e rk t hebben, als w ij U nu aan Mijn h ee r
uitlev erden! D a t zou al ze e r ongeluk kig z ijn vo o r iemand, die als een
vader vo o r ons g ew e e s t is! Neen, U w Hoogheid denke e r nie t a an om
zie h n a a r het ve rlangen van M ijn h e e r te schikken. Z o o lan g e r leven in
ons en in de onzen is, zullen w ij ons me t vreugde in het vuur w e rp en , en
als e c h te voo rv e c h te rs vo o r U in den dood gaan. D e Ho lland ers zullen
dan toch nie t voor nie ts teg en ons ten s trijd e zijn g e tro k k en !”
D e een b e loo fd e al m e e r dan de ande r en ie d er tra c h tte om het ze e rs t
zijn gevoelen ingang te doen vinden. T e n slo tte sp ra k de verheven Ida:
„Nu, als de zak en zoo staan, gaa t dan a llen naa r huis en b rengt ons
bes luit te r kennisse van uw ond erh o o rig e n; ro e p t ze allen spoedig. hie r
b ije en ; la a t de a ia rm k lo k k e n w e erk lin k en , d at het n a a r a lle kanten ge hoord
wo rd t, g e lijk w ij vroe g e r hebben a fgesproken”.
Den volgenden morgen, het w a s pas negen uur geslagen, t ro k het le g er
op, aangevoerd d o o r de kommandanten en den M a jo o r. Ook de V o rs t
b le e f nie t ac h te r. Nauw e lijks in de nabijheid van Bandja r gekomen, o f
men w e rd een menigte vijanden g ew a a r, w a a ro p de Soldaten, in tro ep en
afgede eld, n aa r a lle kanten hun gew e e rvu u r openden. O o k het kanon lie t
zieh hooren. D e Ban d ja ree zen zö chten z ieh voor de kogels te bergen en
krop e n ove ral ac h te r en onder. W ie zijn schuilpla ats v e rlie t om me t z ijn w a -
pen in d e hand den vijand te g em o e tte gaan, wa s terstond een kind des doods.