N O C T U A MINOR
AUCUPARIA,
O F
S T E E N U I L.
D i t voorwerp zou tot het gezin der Uilen niet moeten worden t’huis gebragt, indien de
Getlaclitskenmerken van deeze vogelen, door den alömvermaerden heere L imleus aen ons inzyn
Smnenflelfd derNatuur opgegeeven, voor Onfaelbaer te houden waren. By deezen Schryver
is naemcntlyk het allcrcerfte van de Geflachtskenmerken der Uilen (*) „ een omgekromde Bek
>, (zonder Wasch,) aen zyn grondftuk met borftelhaeirige vedertjens gedekt.” Onze Steen-uil
nu draegt Weldegelyk op zync bovennebbe een groot, dik, bultig-oploopend, donker, en van
geenc vedertjens overdekt WttschbekleedJel, in welfcs verhevenheden zyne Neusgaten gezien
worden. ’K verwonder my, dat noch Klein , noch Brisson dit Wasch heeft opgemerkt; en
van den laeflgenoemden is zulks tc vreemder, oradat hy den Bek des vogels met zooveele
naeuwkcurigheid fchynt bczicn te hebbcn, dat hy daer vaii hebbe aengetekend, Roßrum in
exortu nigricans, apice luteum, d. i. de Bek is aen zyn boveneinde zwartachtig, en aen de punt
B E S C I I R Y V I N G .
De S t e e n - u i l , hier nevens naer het leevend voorwerp in zyne juifte grootte afgebeeld,
heeft een groen-gcclen Bek, op de bovenftc nebbe, tot omtrent op de helft, overkleed met
een donker en rondverheeven W a s c h , in het welk de openfiaende Neusgaten uitkoomen.
Gcen vogelbek eindigt in een fcherper fpits der bovennebbe; en deeze fpitfe punt hangt meer
dan ¿¿ne linie over den kant der rondere en ftompere ondemebbe heen. Hoe voorzichtig ik te
werk ging, kwetfle ik my echter meer dan eens aen dezelve,onder het meeten van de Gaeping
des beks, de welke ik i duim wyd bevond, van den eaien hoek tot den anderen. De Tong
is bleck vleeschkoleurig, cn aen haer punt van een gedeeld. Het Nerhemelte, recht boven de
tong een weinig ingedrukt, is getepeld, en rondom den bek flaen haeirige vederfnazels die
zig, van ter zyden gezien, als Borßels vertoonen. De Oogen, die zig door middel van vaele
oogleden openen en fluiten, hebben eene groen-achtig-blaeuwe en zeer heldere koleur., by
welke het fracy geel Regenboogsvlies allerkeurlykst affteekt. Dit vlies wykt voor dat ,der Kat-
oogen niet in zig zeer fchielyk te kunnen vernaeuwen of verwyderen naer reden van het fter-
ker of flaeuwer licht. Bovcn de Oogleden vertoont zig een geboogen ftreek van fyne en witte
vedertjens, evencens als had de vogel Winkbraeuwen, die aen haere buiteufte uiteinden puntig
naer bovcn Iopcn. De Oorgaten flaen open onder de vedertjens die de hoofdflaepen beklee-
den, cn de Steen-uil kan deeze vedertjens, naer geleegenheid, van elkanderen verwyden. Het
Noor-
( * ) C. Linm/bi Syft. Nat. Edit. X . Tom. I . pag. 92 . Strlx Paffirina-vtm Linn/bus .vermelde. Maer de Paffmna wordc door L in -
S T R IX . Roftrum aduncum (ab/que Cera) n/eus £ubii. pag. 93 j uiegeduid met wittc ßagpennm. S tk ix capitc leevi,
baß ponnU fotaceis tectum. remigibus albis.
( f ) UnisßON Ornithol. Tom. I. pag. 150. dacr liy deezen vogcl als de