Pl. CXIIl.
Lilium elegans b a i var. armeniacum.
Lilium Thunbergianum. et scimti. var. venustum.
Lilium venustum.
Deze frnaie Lelie is de la a ts te in bloei van de gelieele afdeeling der L ilium T h u n h e n jiam m , bij de jongsto
herzioning L ilium ehgaus gen a am d . temvijl de h ie r afgebeelde vorm dan don variôleitsnaam armeniacum draagt.
Wij knmmn eohter niet na la ten op te m e rk en , dal de vorm der bloemen in deze afdeeling onderling zeor ve rschilt,
ivat duidelijk nitkomt als meu h. v. de hie r afgebeelde verscheidenheid vorgelijkt met de Lilium elegans alutaceum,
of, zooals zij nog steeds hij do meeste kweekers h eot, L . Thunbergianum aureum «igro-maeulatmn. De bloemvorm
van armeniacum of renustum komt geheel overeen met dien van versoheidene laag groeiende L e lie s, die mon
vroeger als afzonderlijke afdeeling onder den naam van fulgens of a tro -sa u g u in nm kwe eklo, on die th an s met de
Thunbergianum groep opgenomen zijn onder de verschillende vormen van L ilium elegans. H e t is in ieder geval eene
ste rk e , aanbevelenswaardige L e lio, dio vooral ook om ha re fraaie uilloopende k leur algemeen ve rdienl bokend le zijn.
PL. CXIT.
Enkelbloemige Vroege Tulp La Laitière.
Deze verscheidenheid is alleszins merkwaardig om de eigenaardige k leur op de bnilenzijde der bloembladeren,
eene k leur die men toeh moeilijk anders dan blauw zal k u nnen noemen. H e t is dus de v ra a g of deze verscheidenheid
n ie l als voorteokcn beschouwd mag worden, d a t deze zoo zeer geweuschte k leur ook nog eens gevoegd zal worden
bij de reeds zoo rijke en ta lrijke schakeeringen de r Tulpen.
D a t men de merkwaardige L a Laitiè re dan ook gobruike om door oordeelkundige k ru is in g . door gestadige
za ailng, eene poging le doen om to komen tot eene . . . blauwe Tulp. E en re sn lla a t d a t z eker wel eenige inspanuing
waard is cn da t - zoo h e t b e re ik t kon worden - n ie t weinig to t e e r v a n d o H o lla n d s c h e hollenkweekers zou slrekken.
Voegen wij e r nog bij d a t nevensgaande afbeelding n ie t ove tdreven is , en d a t deze blauwe tin t nie t v e rkregen
werd op knnstma tige wrjze, door hereiding van den grond of door .andere middelen. Alleen kwe ekt men n ie l overal
de eohle soorl onder dezen n a am , zoodat wo zelfs aanvankelijk dachten d a t deze fraaie Tnlp een afzonderlijken
naam te r onderscheiding moest heb b en , to t h e t ons cindelijk duidelijk werd dal men h ie r loch mel de echte
vroege tulp L n Laitihre te doen had.
PL. CXV.
Hyacinten: Gigantea en Generaal Pélissier.
Wie de winner is vau de enkele roode ITyaciut Generaal P é lis s ie r , is n ie t met zekerheid uit te maken.
D it is ook he t geval met de enkele rose Gigantea. Eenigen noemen den H e e r S tege rhoek, ande ren den He e r
J . Ivroon te Noordwijk, denzelfde die den handel verrÿkte inet de dubbele roode Noble pa r mérite (pl. 19.)
Gigantea — zooals de naam reeds aanduidt — munt uit door de kolossale b loem trossen, en Generaal Pélissier
niot alleen door de p rä chtige donkerroode k le u r , maar vooral ook door buitengewone geschiktheid oin vervroegd
te worden. De bollen van beide verscheidenheden la ten niets te wenschen over.
PL. CSTL
Pancratium illyricum L in n .
De familie der Âmaryllideën is ongemeen n jk aan prä chtig bloeiende g e s la c h te n , die op hunne b e u rt weder
den liefbebber eene ruiine beus la ten uit een groot a an ta l soorten.
B e e ä s hudden wij herhaaldelijk gelegenheid o. a. nil h e l rijke goslacht Narcisstts niteenloopende soorten te
hespreken. Wij denken hie r inzonderbeid aan dit ge sla cht, wijl de bloemen da a rv an zieh eveneens kenmerken
door da t eigenaardige orga an, hetwelk de kruidkmidigen „corona” noemon en ’tw e lk ook bij die der P a nc ratium s
s le rk in h e t oog loopt, Hot i s , zoo op h e t e e rste g e z ie h t, als had men hie r met een geldeurden k e lk , en eene
bloemkroon le doen, en toch spreekT men ook h ie r, evenals bij de iloiioootyledonen in h e t a lgem e en, van een
„bloemdek” , door welk woord de buitenste krans van bloembladeren wordl bedoeld, terwijl die binnensle corona
niet als oen tweede krans vnn bloembladeren moet worden beschouwd, ma a r als behoorende lot dc meeldraden.
Gelijk als bekend mag voorondersteld worden, zijn de meeldraden niets ande rs dan gewijzigde bloembladeren,
die op h unne b eu rt van vorm en kleur veranderde bladeren zijn. Dil w e ten d e , kan h e t geen verwondering
wekkcn, wanneer men ziet dat de holmdraadjes in sommige gevallen geheel of gedeeitelijk bladvormig worden.
Groeien ze dan met de vanden a an é cn , zoodal alleen h e t bovenste gedeelte vrij b lijft, dan heeft men de „corona” ,
dio aan de bloemen dor Pancratium's ziilk een eigenaardig voorkomen geeft.
Noemt men hol in rnimcn z in , don b e sta a l Iiet geslacht Panc ratium u it een groot a au ta l soorlon, die e chter
deola .als typen voor andero geslachten gcnomen, deels to t ande re geslachten gebra cht zijn. Zoo b. v. behooren de
soorlen van JUilrgcles, Ilgmenocallis, Ismene, enz. allen to t he t L innaeaansche geslacht P a n c ra tium , worden or
ton dcolo door sommigen nog toe g e rckend, voor een ande r deel e chte r niet.
Do Pancratium's zijn bolgewassen, die voornamelijk in tropisch Am e rik a , voor een minder deel in Âzië thuis
behooren, terwijl enkele soorten uit Zuid-Europa en de landen aan de Middellandsche Zee a fkom stig zijn. Tot
deze la a tsten behoort de zeer fraaie so o rt, waarvan wij th an s eene getrouwe afbe e lding geven.
Even als de P . m a r itim im , die mede bij de bollenliefhebbers goed bekend is , groeit zij oorspronkelijk in de landen
a an de Middellandsche Z e e , maar is n ie t zoozeer a an de kusten g e h e n d e n , en ju is t daarom gemakkelijker te kweeken.