daarbij gebruik makende vau h e t la a tste woord, d a t re eds door Clusius, die deze soort in 1598, te \\^ e en o ii, uit
Constantinopel had o n tv an g en , te r nade re omsclirijving gebezigd was.
W enscht men de Colchicum's in drogen toestand te la ten bloeien, dan neme men ze na lict verwelken dor
bladeren in Ju li op en p lante ze weder onmiddellijk na den bloeitijd. Ze zijn e r e chte r ook volstrckt n ie t a fk e e rig
van om een pa a r ja re n ongestoord in den grond te blijven staan. Deze bolgewassen - met oordeel hie r en da a r
in de tuinen aangebra cht — la ten niet na steeds in den herfst cen eigenaardig etVeet te maken.
PL. CX
N a rc is su s Tazetta unn. var. flore pleno.
(N a rc is su s Tazetta un,,. var. romanus).
N a rc is su s papyraceus. Gawi. (N a rc is su s Tazetta. x;««. var. totus albus.)
H e t is vaak raet de nomenclatuur van sommige plan ten in een boek da t geene direct botanische s trekking
heeft zeer moeilijk; moeilijk namelijk oiu te bepalen aan welke namen men de voorkeur moet geven. H e t voorzichtigst
is zeker zich te gedragen n a a r de voorschriften der w e ten sch ap , m a a r dan loopt meu n ie t zeiden gevnar verwarring
te stiebten in de h au de lsnam en, en den lie fb eb b e r, wien h e t tocb eigenlijk voornamelijk om de p lau t te doen is
en voor wien de naam slecbts een hulpmiddel is om zich te doen begrijpeu en orde te lioudeu in zijne verzameling,
h e t spoor bijste r te doen worden.
Voornameiyk is d it he t geval met he t aan soorten zoo rijke geslacht de r N a rc issen , omtrent welker soorts-
bepaling zelfs bij die ge le e rd en , welke zich meer bijzonder ten doel stelden dit kluwen te o n tw a rren , soms nog al
verschil van opinie wordt waargenomen.
H e t geslacht Narcissus volgens de Linna e a ansche o pva tting is , hoeveel verschil in groeiwyze en in bloemvorm
de ve r over de honderd soorten (de veel ta lrijk e r varië te iten n ie t medegerekend) ook mögen o p lev e ren , toch
hoogst k a rak te ris tiek , zoo zelfs d a t h ij, die sleehts enkele soorten leerde k en n en , zich e r n ie t in kan vergissen.
D it is dan ook de reden d a t sommigen — zelfs onder de k ruidkundigen — de la te r voorgestelde splitsing in
versehillende geslachten n ie t aannemeu en ze consequent allen Narciss%is blijven noemen. L e t men e chte r op he t
groote verschil in bloemvorm, om van de bloemdeelen n ie t te sp re k e n , b .v . van de N . bulbocodium QxiàaN.qyo'éticus
of de N . T a ze tta , dan moet men erkennen d a t e r veel geslachten algemeen aangenomen zijn, die op vrij wat
onduidelijker kenmerken b e ru s te n , en h e it men e r dan toe o v e r, ’tw e lk bij de kweekers algemeen h e t geval is ,
om voor de eerste den geslachtsnaam Corhilaria aan te n em en , dan moet men ook, wil men zich zolven gelijk
blijven, den geslachtsnaam Hermione aan de la a ts te to ekennen, en blijft de poëticus behooren to t h ot geslacht
Narcissus in engeren z in , volgens de o p v a ttin g voornameiyk van Sa lisb u ry , H aw o rth , H e rb e r t, Kuntli en anderen.
Volgens deze geleerden vervalt h e t geslacht Narcissus in zes to t tien afzonderlijke ge sla ch ten , dio e c h te r, en
dit ¡3 wellicht h e t meest overeenkomstig de n a tu u r , door a n d e r e n , om een p a a r bekenden te n o em en , door Endlicher
en Steu d e l, als afdeelingen beschouwd worden, waardoor h ot overzicht der soorten gemakkelijker wordt.
Zoo behooren dan de Trosnarcissen en de Jonquilles to t Hermione, of, wil men eene nog stren g e re nfschoiding,
dan volge men Do Candolle, die ook deze weder afzonderlijke geslachtsnaraen g a f, n. 1. Tazetta en JonquüUa.
De S . T a ie tk i, äie liel onderwerp la ii dit nrlike l u iln ia a k l, levcrl op rieh zelvc nog eigena a rdige mooilijk-
heden op door hol vorkazond grool a anlnl vorselieidenhedon. ivaarondor allicht ook hybriden loopen, Bovendien
hebben de kw e ek e rs, door do ullerlijke overeenkomst misloid, enkele va riê le ilen to t deze soorl g e re k e n d , die e igen lijk ,
volgens de b o tan is teu , to t andere behooren.
Mag dit al n ie t met de gevuldbloemige hot geval zijn, die e ch te r we! eens den meer collecHeven naam
N .o r im U i s f l .p h n « of dien van K . rommms d ra a g t, met die welke door de kweekers M m allms ward g enoemd,
en die als zoodanig vooral in F ra n k rijk algemeen bekend is , is dit zeker zoo.
Tech word deze rccds in 1 8 0 0 , ln h ot 24» deel van h e t B o tam m ! Magazine door Gawler «fgebocld en beschreven
als K . papyraceus.
Als oorspronkelijke groeiplaats voor de zuiver witte Ab papyraceus wordt nlgemeen I ta liö , door H e rb e rt meer
bepaaldohjk de Vesuvius vermeld. H a a r g eu r is buitengewoon slork. Of de govuldbloomige T ro sn a rc is, die
zocr welriekend is , ook in 'tw ild voorkomt, is ons n ie t bekend. Beide zijn ze voor p o tk u ltu u r en te r vervroeging
uitnemend geschikt en worden ja a rlijk s in grooten g etale uit hot Zuiden van F ra n k rijk nn a r verschillende deelen
van E u ro p a , n ie l lie t minst n a a r Nederland verzonden, van wa a r ze ve rde r ve rspre id worden tegelijk met de
Ilollandsehe bloenibollen. Do dubbele, algemeen als Morseillannsche Trosnarcis bekend , w ordt e chte r niol in N ederland
gekweekt. H a a r vroege .aard, waardoor ze boven den grond k om t, hing voordat de winler voorbij is , m a ak t ha a r
n ie t geschikt voor h e t klima a t van ons land.
PL. CXI.
Anomatheca cruenta. unii.
H e t lieve geslacht Anotnatheca b e s ta a t sleehts u it een d rie ta l so o rten , en b eh o o rt, voor zoo ver men tot
dusverre w e e t, uitsluitend in Zuidelijk A frik a , met name a au de Ka ap de (joede Hoop thuis.
De e e rs te , welke men e r in E u ro p a van leerde k e n n e n , w e rd , n u ruim een eeuw geleden door den Zweedsehen
geleerde T hunbe rg aan de Kaap o n td e k t, en toen door hem als Gladiolus ju nc eus beschreven. Vermoedelijk is zy
reeds ko rt daarop n a a r Nederland o v e rg e b ra c h t, gelyk men zich te die r tijde hie r te lande veel aan den invoer
van Kaapsche bolgewassen lie t gelegen liggen, D a t ze ’t e e r s t in Holland is in g ev o e rd , blijkt u it he tgeen Sims
in h e t 17® deel van h e t Botanical Magazine z e g t, wa a r hij h a a r als Lapeijrousia ju nc ea a fb e e ld t, met de verraelding
da t deze afbeelding vervoardigd was n a a r eene p la n t, die bloeide in de koude kas van de bee ren Grimwood en
W ijk e s , te Ken sin g to n , die h a a r u it Holland ontvangen hadden. Toen e chte r la te r de Engelsehe kruidkundige
Jo h n Bellenden Kor de Irid eö n , to t welke familie zp b e h o o rt, aan een nauwkeurig onderzoek o n de rwie rp, bleek
hem d a t deze plan t als type moest beschouwd worden van een nieuw g e sla ch t, da t hij Anomatheca noemde , een
woord, samengesteld u it twee Grieksche woorden, anoxnos (van den gewoncn regel afwijkend) en t/ieea (doosvrucht)
omdat h e t vruchtje alleen a an den top met drie klepjes openspringt en n ie t in drie over de geheele lengte van
e lka a r afwijkende k lep p en , zooals bij deze familie rege l is.
De Anomatheca's behooren tot de knol- en n ie t to t de bolgewassen, al gelijken h a a r onderaardsche stengeldeelen
meer op een bol dan op een k n o l; h e t zijn zoogenaamde wo rte lk n o lleu , welker bladachtige deelen s te rk ontwikkeld