Zoo ergons, ilan koml liier sprckenil n il, hoc weinig miildelen do n a lu u r behoeft, om iels voori le brongcn,
dal aan ieders sohoonlieidsgcvool voldocl; immers bel is omienkbaar, dal zolls bij, die ororigens in dil opzirhl
s lrcng in zijn cischen is, niel door dczc p lanl, als z c, goed onlwikkcld, in vollen l.loci s la a l, zon Icvrcdcn gcsield
worden. En loch ziel men aan deze planl niel anders dan ecn zeslal bloembladeren van lioogsicns acbl millimelei-
bveedle en drie eenlimelcr Icnglc, nu wat licble r. dan wal donkerder blauw, welk laaiste b, v. blijkt ml dc boven
aangeliaalde afbeelding van Lindley: deze bloembladeren zijn ivijil nilgespreid zoodat zc ccn ste r vorraen van ongeveer
zcs centimeter in doorsnede; voorls zes meeldraden, die genoegzaam recht opgcriolil. van ondercn iels breeder
dan aan den to p , cn zeer leeder blauw geklenrd zijn, doeb die elk een bcwecgbaar bclmknopjc ilragcn, dal c r in
horizontale riehtiiig boven op slaat en , na hel openba rstcn. 'tw c lk spoedig plaats grijp l, met cen lirhtgcci sliiifmecl
wordl overdekt. In 'tc e n trum , cn op den bodem de r bloem ecn kegelvormig, lichlgTOcn vrnebtboginsel, nilloopende
in een draadvormigen stijl, die even lang is als dc meeldraden. Meer niel.
De bloem is zoo eenvoiulig mogelijk van vorm, en tocb, de kleur der bloembladeren, waarlegen bei hohlere
geel der met stuifmeel bcdckle bcimknopjcs zoo vroolijk afslcekt, en bet groene vriiclitbeginsel dal op zijne b eurt
zoo aangenaam constrasleert mcl hel blauwe lilocmdck, dit te zamen geeft aan deze bloem ecn ongemccnc liekoorbjklicid.
Hiertoe draagt zeker niet weinig liij dal ze len getale van p. in. vijf-cn-lwintig ecn tros vormen van ongeveer
twee decira. lengle , waaraan getniddeld acht à tien bloemen le gelijk open zijn.
De Camassia esculenta is tot hiertoe dc eenige verlegenwoordigsler van dit geslaclit. bctwelk door Lmdley
aldus genoemd werd naar het woord Quaraasb of Camas, onder welken naam bij de Indianen van be t Orcgon-gebied
de liollen e r v an, een hun n c r geliefdslc spijzen, bekend zijn; van da a r dan ook de soortsnaam, die op dit hiiisliou-
delijk gebruik doell.
Even als van vele andere planL^oorlcn mel oorspronkelijk blauwe bloemen, beslaal ook van deze Camassia cen
witbioemige variëteit, die reeds in -182C door Dr. Scouler van de Noord-Wcstkust van Amerika in Engeland ingevoerd
is en in 1837 door Dr. W. J. Hooker in liet 54e deel von het Botanical Maijaiine werd afgebeeld; deze
s rhijnt echler nog veel minder bekend te zijn dan de blauwe, en verliest het dan ook van deze in seboonlicid,
Ook bestaal e r eene variëteit met donkerblaiiwe bloemen, die mede zeer fraai is cn op de calalogi voorkomi als
•C. esculenta atro-coerulea.
Ten einde mogelijke vergissing te voorkomen, makon wij hie r de opmerking dat dc witte varieteit de r cclitc
Camassia escálenla door Hooker 1. a. p. wert! bcschrcvcn als SciUa csa ä en la flore albo, terwijl in lielzell'dc werk
(lab. 1574) door Gawler een blauwbloemige Sc. esculenta was afgebeeld, die, dan ook door Hooker gecitceril wordl.
Inlusschen is dit een geheel andere plan l, o.n wo] úc ad u a Scilla e.sculonta, die zieh vooral door de veci kleinere liloemcn
kenmerkt. Overigens ontving de hie r afgebeelde plant nog de namen P h a la n ijiim Quamttsh, Dolisii,; P lialarnjiim
esculenlum, N u t t . , cn A m h e r ie im esculenlum, S o m m . , terwijl ze bij dc Inlanders bekend is als „Quamass of Camass i-oot".
Dit fraaie bolgewas verdient inzondctlicid liierom aanbevoien le worden, wijl bel onder bcboorlijke bedekking zccr
goed in den vollen grond tegen de vvinterkoudc von Middcn-Eiiropa besland is cn dus zeer weinig zorg cn inoeitc
vereischt, waarlegen dc fraaie en milde bloei, die ongeveer lialf Mei plaats vindl, overigens ruiinsclioots opwccgt.
P L . L X L
Hyacinthen Obélisque en Ornement de la nature.
Al is de üyacinlli Obélisque nog beirckkelijk vveinig voorliandcn, zoo hebben wij loch gemeend liaar in
deze série le moelen opncmen. Nicl alleen omdal deze uilstckcnde soorl spoedig wel iu voldoende gelale zal le
verkrijgen zijn, maar meer nog om den vooruilgang tc docn zien, die ook in dc znivergele, enkclliloemige llyacintlien
is waar te nemen. Obélisque is een zeer vast bloeicr, waarmèe we bedoelen dal hijna elke l)ol cen zwaren lilocinlros
voortbrengt.
Ornemenl de la nature is eene goede bekende en hlijft allijd cenc gczochle soorl, nicllegenslaande dc vele
rooskleurigc vcrsclieidenhedcn, die e r tegenwoordig zijn.
P L . L X I I ,
Gladiolus cardinalis, ourt.
Deeds de soorlsbenaming, waardoor Curlis deze voor ongeveer negentig jarcn van de Kaap de Goede
lloop ingovoerde Gladiolus ondersclieiddc, is haar lot aanbeveling. Ze licct ,,de v o o rn am e " , 'tw e ik men even e-oed
zou kuiincn verlalcn door de „boogst fatsocnlijkc” of iets dergelijks, cn zij, die ba a r niet kennen, znllen door ecn
enkclen hlik op onze plaat lot do overluiging komen, dat zü dion inooion naam volkomen waard is. Ilot is ecno
Itevallig opgrocicndc plan l, welker bladeren lang genoeg worden om dc kleur der liloemen kraclitig to docn uit-
komen, maar waarbovcn deze loalstc tocb vrij cn fier uilsteken. Dc bloemen staan bovendien luclilig u ite cn , di'ingcn
olkaar niet cn komen dus elk op zicll zcll’ volkomen vrij uit.
Het aan soorten zcer rijke geslacht Gladiolus, dat hoordzakclijk in Zuid-Afrika timis beh o o rl, kenmerkl
zidi over 't algemeen door dc zcer froaie bloemen cn was dan ook van ouds bij do liefbcbbers van [ilanlon, inzon-
derlienl van bolgewassen, hoog in aanzien. Even als meer l'raaie soorten van dit gcsIaclU, bezigde mon ook de
G. cardinalis berliaaldclijk voor bybridisalic. Wij raccndcn ccliter de echte soort nog cens in lierinnering le moelen
brcngcn, omdal deze, hoe fraai overigens de van ba a r en van andere spccies alliomsligc liybriden ook mögen zijn,