meer algemeen le maken. Tlians is zij zeer ver.spreiii en word! in groolen gelale gekweekt.. Ilij duizenden woi-dl deze
Lolie jaarlijks dooi- de llollandsclie Moemislen iiaar hcl biiilcniand verzonden. De naam loiigißonim doeit nalmiiüjk
op He longle van de hioombuis, die door do loenndering der Idoenililadcron gevormd wo rd l, on waarvan die, welker
bloemen min of meer overliangen, alien in liel ziiid-ooslelijk gedoollo van Azie llmis Indiooren. Ol'sehooii deze bij
nilnemendbeid do ..langldocniige" h e e l, zijn er lo rh . welker bloemen nog langer zijn. Meer onde namen heblien
door latere ontdekkingen Imnnc waarde voor do so o rl, die ze aandiiideii, vei'loren. Vooi- den kwoekcr eclUor is liel
voldoende le we len, welke e r bcdoeld wordt.
A'an deze Lelie koml ook eene bonlldaderige varieloit voor. L. longi/Ionim albo-margiiialum. die om do sierlijk
zilverwit gerande bladeren aanbeveling verdient, doch zeer selinarsrb is. De longiflorum heginl in ’tn a ja a r , vooral als
ze niet opgenomen geweest is, vrij spoedig weder te groeien, zoodal voor deze soorl niet zoo’n geruinion tijd 1e r ver-
zending bescbikbaar blijH, als dit o .a . hei geval is moL de L. speciosum cn bare variüLeiton. Sloort men zc als dc
nieuwe spruilen en wortels reeds gevormd zijn, dan berokkcnt dil steeds groot nadeel. Mel cenigc bedekking weörslaal
deze Lelie zeer goed onze winters. Doch in liet voorjaar. als de spruitcn hovon den grond komen, moet zc liet
voorwerp zijn van bijzondere zorg, daar ze dan zeer gevoeiig is voor de vorst en een enkele nacht haar groote
schade kan loebrengen. Men nemc dus inaatregelen om de L. longiflorum voor nacliLvorsten Le besciiullen. Ten
slotte willen wij e r opmerkzaam op m a k e n— voor zoover dit nog noodig is — dal deze soort zicli iiilstekend leenl
om langzaam vervroegd Le worden. Meermaien lieell men in April deze Lelie in poUcn gekweekt gezien met 8 à 4
l)loemen op ééne s teng, ware prachtplanien. Onder glas gekweekt groeil de L. longißorum ecliier veel hooger dan
het geval is, wanneer ze in den vollen grond geplant is.
PL. LI.
Lilium chalcedonicum. lì«,,.
Deze Lelie behoort loi de oudste burgeressen van dil geslacht in de tuinen cn was weleer vooral in Nederland
zeer in irek. Ze wordt vrij algemeen beschouwd als afkomstig tc zijn nil Klein-Azië, wat ecliier dnoi- sommigen
belwijieid w ordt, maar loch zeer waarscliijnlijk is. Omirent de allcrccrste invoci'ing in Europa wordl verbiiiild dat
de kruisvaarders haar uit Poleslina zouden inedegcbraclil liebben, wat echter alleen op gissing licrust cn door gnenerlei
bewijs wordt geslaafd. Hoc dil zij, liet is te Wecncn tial liare aanwczigbeid iict eei'Sl door ecn betromvliaar aiUeiir,
de I’Ecluso, (ook Clusius geiiaarnd) werd geconstateenl. Zo zou nit Corislanlinopel aan eenige adellijke daiiics zijn
loegezonden geworden. Laler ontving Clusius e r aldaar zeit zaden van door David Ungiiad, in 1572 of 7.1 ambassadeur
bij den Sultan.
Ongeveer gelijklijdig ontving ook Daiecliamp, een der geleerdsle naUiurkundigen van dien tijd, zaden van deze
sclioonc Lelio uil Constaniinopol, waarvan liij laler de planten te Lyon opkwcekte, zoodal ze denkelijk gelijklijdig
nil Oosteiirijk en Prankrijk door Europa zullon verspreid zijn. Ze beboort Lot die g ro e p , welke zieh door de omgeslagen
bloembladeren en dus door bei gemis van cone (luidclijke bloembuis, die bij de L. zoo sprekend u ilkoiiil,
kai-akleriscci-l, on als de Marlagon groep bekend is. Mag ze ook al niet tot de grootbloemige bclioorcn, dc siei'lijke
vorm van bet bloemdek cn de scbitlorend roodc kleur der bloembladeren recbtvaardigen de lieble, die men baar sedci'L
drie lionderd ja ren loedroeg.
Van de Lilluin chalcedonicum zijn lwoc vcrscliillende vormen in den handel. beide zijn op onze plaat afgebeeld.
Dij (len eenen is bei rood gedeeitelijk inet zwavt geslippcld, bij den anderen onlbrcken deze stippen. Den laalsLcn
houden wij voor de type. Hel l.dad is smaller en eeuigszins wollig, doch deze soorl schijnt, alliions in ons land,
valbaorder vooi' ziekle le zijn dan de geslippelde. Deze beeil glanzend groene bladeren en is over bet algemeen
stcrkrir, ook in ontwikkcling. De L. chalcedonicum is tegenwoordig niet zeer overvloedig in Holland, waarloe ook
veci liijdraagL dc gestadigc aanvraog uit bei buitenland. Wclke grond liel meest gescliikt is voor deze prächtige soorl
voll moeilijk le bepalen. Wij liebben zc even goed in zaiid of gemengdc aarde als in klei zien groeien. E d ite r is bet
goed doorzakken van den grond een boofdvereiscbtc voor dc culluur dezer Lelie.
Ir is susiana.
Een der oudst bekende en tegelijk een de r inorkwaardigstc Iris-soortcn is ongctwijield „dc Rouw Iris” , dc ,,Roiuvende
vorstin” , ook wcl dc „Ircurende weduwc van Susa genoemd” , d ie , volgens Clusius, reeds vóór ongeveer drie ceuwcn
uit hei oosten na a r Wecncn werd overgeliracbl, cn vandaar weldra baren weg vond na a r Nederland, waar men zieh
toen reeds aan het vcrzamclcn van [lUmten van vreemden oorsprong veel liel gelegen liggen, Speelde deze Iris reeds
vroeger lijdens de hcerscbappij der Kahlen in het Oosten eene voornome ro l, zoo zelfs dat ze in den tuin van gcen
barem mocbt geiuisl worden, ook hier was deze merkwaardigc plant spoedig bei voorwerp van clks liewondering en
verhreiddc zij zieh weldra door ons land in België. Do Imilengewoon groote bloemen — de grootste die tot hiertoe
in (lit gcsiaclu lickend zijn — kenmcrkcn zieh tocli niet alleen door den zeer karaklerisLieken vorm, trouwens aan
alle Irissen gemeen, maar hij deze sicrkcr sprckcnd, maar bet is inzondcrlicid de eigenaardige kleur, die tiaor
bewoiulercn doel. ile t gelicel hoell inderdaad eene sombcre rouwkiciir, en ’I. is dus niel le ve rwonderen, dal men
reeds vroeger dil karakter door de verscbillende volksnamcn, die aan deze plant gegeven werden, uildrukle.
In wilden loeslaiul komt zc voor in Perziö cn wcl inzonderbeid, gelijk trouwens reeds u il den naam blijkt, in de