Dc bloemen staan in den vorm van een scherm aan den top des bloemstecls dicht bije en, en voi'm en alzoo een
geheel, dat op bedriegelijke wijze ééne groole bloem gelijkl, mel een uit zeven à acht groene blaadjes beslaanden kelk.
Die groene blaadjes zijn echter in dit geval geen kelkblaadjes, maar ze vormen een omwindscl (involucrum), hetwelk
de inflorescentie of bloeiwijze omsluil. Zulk een scherm bestaat uil een aantal bloemen die lichl oranje zijn en welker
bloemdek lo l nabij den voet in zes slippen verdeeld is. Do meeldraden, bij al de soorlen van dit geslacht zes in
g etal, zijn iels langer dan de smalle slippen van he t bloemdek, zoodat de goudgelc helmknopjes beider tegen het
lichte rood afsteken.
Tegen ons winterklimaal zijn deze gewassen niel be slan d ; men kweckl ze dan ook in pollen.
De Hæmanthus puniceus is van al de Hoemanthus-soovlQn he l gemakkelijkst le kweeken en in bloei te
krijgen. iMen bewaaiT ze des winters droog en vorstvrij in de p o t, waarin ze den vorigen zomer gegroeid zijn.
Ongeveer in April geeft men ze versclie, krachlige aarde en plaatsl ze bij voorkeur in een warmen bak. In het beste
gedeelte van den zomer neemt men hel glas e r af. Iieeft men warme bakken raet kislingen e r om b e en , dan
groeien ze ook uitslekend op zulk eene kisling. Ze bloeien zeer geregeld ieder ja a r in den voorzomer.
PL. LZXXIX.
Ir is germanica u«i. varr.
De Duitsche Lisch is zonder Iwijfel een de r oudst bekende soorlen van dil ongemeen rijke g eslacht, en hel
is wel niet zeer twijfelachtig dat aan ha a r het eersl de naam I r i s , de godin van den regenboog, is loegekend.
De kleurenrijkdom, men mag zeggen het grillige en toch steeds zoo harmonieuse kleurenspel in de Lischbloemen,
deed reeds de oude schrijvers aan dien veelkleurigen boog denken, waarin Linnaeus hen navolgde door dezen
geslachtsnaam le behouden.
Niet alleen toch de bloemen op zieh zelf kenmerken zieh door verscheidenheid van kleuren, maar sommige
soorten van dit geslacht loonen eene schier voorbeeldelooze neiging lol kleurvvisseling in tal van variëteiten.
De Duitsche Lisch geeft daarvan een sprekend voorbeeld, en levert voor de luinen eene schier onuilpultelijke
verscheidenheid.
Ze behoorl in Midden- en Zuid-Europa th u is, maar wordt toch in ons land niet in Tw ild groeiend gevonden.
Wel, gelijk trouwens de naam genoegzaam a an d u id l, in Duitschland, waar men ha a r op sleenaclitige pla a lsen,
tusschen rotsen cn muurspletcn a antre ft, vooral in het Moczel- en Nahr-dal. Ook op hcl Jura gel)crgte, en in andere
hooge slreken in Zwilserland en Italië, Ireft men ha a r aan.
Ze is ook een oude bekende in de tuinen, daar ze reeds sederi het laatst de r 16® eeuw onder dc gekweekte
planten voorkomt.
Dal de I r is germanica, met hot oog op hare groeiplaalsen, volmaakt tegen onze winlerkoude besland is, laal zieh
hooron. De strengste winters kan ze dan ook zonder de minste bedekking doorstaan. Men zou zicli e chler vc rgissen,
als men dacht dal ha re goede onlwikkeling aan een rotsachllgen bodem gebonden is. Integendeel, se groeit uitnemend
in onze lu in en , waar ze schier elken grond voor lief neemt. Men kan gerusl zeggen dat de I r is germanica en hare
verscheidenheden lellerlijk overal groeien, aan den w a te rk an t, onder boomen, op de vlakle, waar ook geplant.
Is de soort zelf overigens'genoeg bek en d , de groole menigle fraaie variëleiten, die e r tegenwoordig van be sta an,
en waarvan onze p la a l natuurlijk slecbls een flauw denkbeeld kan geven, gaven ons aanleiding om deze oude
bekende ook in ons Album op te nemen.
PL. XC.
Sch izos ty lis coccínea. S a c U . e t H a n e y .
Ofschoon deze fraai bloeiende Irideae pas in den laleren tijd werd ingevoerd, mag zij zieh toch reeds op eene
vrij algemeene bekendheid b e roemen, en is ze inderdaad ook vrij algemeen verspreid.
Zuidelijk Afrika, zoo rijk in h e l algemeen aan fraai bloeiende bolgewassen, is ook ba a r vaderland. Ze werd
namelijk vandaar bij de Heeren Backhouse k So n , te York, ingevoerd, vanwaar ze aan den beroemden tuin te
Kew, bij Londen, werd gezonden, waar ze hel e ersl schijnl gcbloeid le hebben.
De bladeren zijn lang en smal, en hebben een scherp uil de bladvlakte le voorschijn komende middennerf.
De stenge l. die vijftig à zeslig centim. hoog wo rd l, is bebladerd, lerwijl de bladeren n a a r den top toe gaandeweg
in lengte afnemen, en aldus ongemerkt in sehutbladeren overgaan.
De bloemen verschijnen in deu lieifsl u il de oksels der blade ren, e chte r n ie l afzonderlijk, ma a r aan zijlakjes,
en vormen. ten gelale van lien en m e e r, Irossen of aren van prächtig roode bloemen die achlereenvolgend onlluiken
en de plant alzoo gedurende geruimen tijd to t sieraad slrekken.
De Schimstylis coccínea zal dan ook sleeds cene onbetaalbare planl blijven voor herfsl- en winterversiering.
lloewel deze Irideae volkomen hard is en niet weinig bij gunslige najaars onze luinen lo t sieraad kan ve rslrekken,
zoo bloeil ze to c h , in den vrijen grond gekweekt zonder eenige besc lie rming, in den regel le la a t om de nachtvorslen
en hel ruwe w e d e r— zoo eigen aan dal gedeelte van hel ja a r — ongcdeerd te trotseeren. Het is dus aan te raden
in elk geval een deel de r planlen in October op le pollen en onder glas le brengen.
In de sombere maanden November en Deeember zal ze een welkorae gasl in de kassen z ijn, daar onder glas
bare sclüucrende bloemen elkaar zullcn opvolgen .weken achlereeu. In piaals van ze in h e t voorjaar in den vollen
grond nil te z e llen , kan men ze ook in p o llen planten in kra ch lig e , vetle aarde en ze buiteu op eene half
beschaduwde piaals ingraven. Gedurende de zomermaanden moeten z e, vooral in h e t laatste geval, zeer overvloedig
wa le r hebben, da a r voor b e t grootste deel het succès in den bloeitijd hiervan afhankelijk is. De laatste wijze van
bebandelen is le verUiezen boven h e l opucmen in he l n a ja a r, daar de planten dan b e te r gevesügd zijn in den bloeilijd.
Dc Schizostylis coccinea vermenigvuldigt zieh zeer sterk door talrijke spruilen of uitloopen.