PL. XIV.
Ranunculus A s ia t ic u s var. Hercules.
Over de Raiionkels in 't algemeen vindt men eenige bijzonderhedeu vermeld bij PI. XVII. Wij bepalen ons
dus tot eeuige weinige woorden over de varieteit Hercules. Da t ook deze — hoewel bijua altijd er ouder gerekend —
niet tot de echte T urksehe , R. Africanns, behoort maar tot de grootbloemige P erzische, is duidelijk voor iedereen
die gelegenheid beeft beide soorten te vergelijken. Iloofdzakelijk is het de vorm der bloemen, wolke aaumerkelijk
verscbilt. Waarselnjnlijk heeft men de Turksehe Rauonkels — waarin alléén het schitterendste rood eu geel in vcr-
schillende nuances vertegenwoordigd is — willen verrijkeu met eene witte verscheidenheid en er to en , iioewel leu
ourecbte, de Hercules a an toegevoegd. Bij het aauschouwen van ba re bloemen — als deze teii minste a fkomstig
ziju van Sterke, goed outwikkelde planten — weten we waarlijk uiet w a t meer te bewondereii, den schoouen vorm
of de h e e rlijke , niet weêr te geven satijnachtige k leur de r bloemeu, die zieh nu eeus als zniver w it, dau weder
als raet groen of geel geschaduwd aan ons voordoen. Wij stellen ons voor om in eeu volgendeu ja a rg a n g eene afbeeldiug
de r echte Turksehe Ranonkels op te nemen en dau tevens in algemeene trekken aan te gev en , hoe de Ranonkels
in Holland bebandeld en gekweekt worden.
PL. XV.
Lilium speciosum, nmh. var. rubrum.
Het zal altijd zeer moeilijk blijven om uit te maken, bij de talrijke verscbeidenheden de r L. speciosum die
g ekwe ekt w orden, wa t nu ju is t als de Rubrum, wa t aïs de Roseum moet beschouwd worden. W a t de eene kwecker
Roseum noemt, is bij een ander a ïs Rubrum bekend en wie zal hierin beslissen ? Tusschen beide verscheiden-
heden is eigenlijk geen duidelijke grens w a a r te uemen; ze vloeien al.s ’t ware inéén, a lthans de overgang is zeer
geleidelijk. Wij hebben echter gemeend dat onze afbeelding die verscheidenheid voorste lt, welko gcvvooulijk
als Speciosum rubrum gekweekt en geleverd wordt. Anderen schijuen echter deze als de eigenlijke
of oorspronkelijke Speciosum a an te me rk en , zoodat bij hen de nade re omscbrijving „var. riibrum” niet
voorkoint. Deze prä chtige , tlians algemeen bekende lelie behoeft onze aanbeveling niet. Zij heeft haren
weg gevonden over een groot deel der a a rd e , en het is ju is t haro versclnjning gewe e st, die zulk een grooten
stoot heeft gegeven a an de waardeering van het geslacht L ilium , wa a rvan wij thans getuigc zÿn. Do L.
Speciosum — eu dit geldt voor al de verscheidenlieden — verplante men niet ieder ja a r ; de plan t zal
}
alsdan sterker oiitwiklcclen, de wclriekende bloemen zullen grooter eu veel talrijker zijn. Met eene kleine bedekking weer-
sta a t zij in den vollen grond onze strengste winters. Wij stippen hier nog a an d a t deze Lelie volgens von Siebold
vermoedelijk vaii China afkomstig eu vandaar na a r Jap an overgebracht is , wa a r ze veelvuldig gekwe ekt wordt.
Da a r de bollen dezer Lelieu eerst in bet voorjaar teckenen vaii leven beginnen te geven, kuunen ze tot dien tijd
zouder eenig nadeel verzoiiden worden.
PL. XVI.
Sc illa peruviana ä . et var. flore albe.
Naar den naam oordeelende, zou men allicht tot het vermoeden komen d a t deze fraaie soort van dit vrij ta lrijke
geslacht van Pe ru afkomstig was. Dit is echter niet het g e v a l, eu d a t L innaeus deze plan t den soortnaam
p e r u v i a n a g a f, berustte op eene vergissing, wa a riu hij waarscliijulijk Clusius iiavolgde. Hoe d it z ij, deze soort
is van Europeescheu oorsprong eu behoort in bet Zuiden van ons werelddeel (S p an je , C orsica, S a rd in ië , Sic ilie , enz.)
zoo inede in het Noordelijkst gedeelte van Afrika tbuis; dâiir trouwens zijn die beide werelddeeleu sleehts door de
S tra a t van Gibraltar van elkander gescheiden, zoodat ze dau ook vele audere planten gemeen hebben. D itw e te n d e ,
en tevens d a t ze in een groot gedeelte van Midden-Europa, zeer goed in den open grond o ve rwinte rt, k an het wel
geen verwondering baren d a t ze tot de oudste planten behoort die weleer in de tuinen gekwe ekt w e rd en , trouwens
moet ze reeds in ’t ja a r 1605 in E ngeland ziju ingevoerd. Deze soort is ook bekend ouder den naam van Scilla
clusiaua eu bovendien in E ngeland als „Cuba L ily” .
Beide, doch vooral de oorspronkelijke soort, die blauwe bloemeu be e ft, behooren tot die bolgewassen
die tijdeus hun bloei met het volste recht tot de scboonste kunueu ge rekend worden. Wel is wa a r zijn de afzonderlijke
bloemeu niet zeer g root, maar b a a r a an ta l vergoedt ruimscboots w a t z e , elk op zicbzelf iu omvaug
missen, terwijl ze zieh grooteudeels allen tegelijk opeueu.
Ze vorinen n ie t, zooals d a t met de A llinm - s o o r te n het geval is , een bloemlioofdje, eu ook geen scherm,
boewel hare raugschikking a an deze beide bloeiwijzen doet d enken; in d a t geval zouden de steeltjes allen in één
p u n t, den top van den algemeenen s te e l, moeteu samenkomeu; ze makon echter eeu overgaug uit tusschen deze
genoemde bloeiwijzen en den tros. De steeltjes outspviugeu rondora den s te e l, m a a r de ouderste verlengen zieh zoo-
danig dat de bloemeu een gewclfd vlak vormen, terwijl ze a au den tros allen van gelijke lengte zijn. Deze gewoonlijk
zeer sierlijke bloeiwijze noemt men een bloeituil ( c o r y m b i i s ) .
De bloemen bestaan uit eeu zesbladig bloemdck, waa rbiunen, afwissolend inet de bloemdekbladereu, zes meel-
d ra ad je s , terwijl in 't ceutrura de r blocin één stamper gevonden wo rd t, met een kort stijltje en een vrij g ro o t, groen
vruchtbeginsel, welk laaiste a an de bloemen nog iets eigenaardigs sierlijks geeft. Dat de biainve het overigens in
schoonhcid van de witte w iu t, is niet alleen h ie r, maar altijd h e t geval.