
Gt t;
ilS
wordt gehakt en dan aan den damp van kokend water blootgesteld.
Tot dat einde worden destilleertoestellen aldus inge-
richt; Een holle boomstam, aan de buitenzijde met klei bedekt,
wordt op een fornuis bevestigd. In den boomstam giet men
water en boven op den boomstam wordt een plank van kleine
gaatjes voorzien , door middel van klei vastgemaakt. Boven deze
gaatjes werpt men de houtspaanders en bedekt deze met aarden
potten. Door de hitte van het vuur in het fornuis verdampt
het water; de stoom gaat door de spaanders en voert de
kamfer mede, die zieh in de potten verdicht.
.Volgens Kämpfer worden in de Japansche provincie Satzuma
de ho\itspaanders in een ijzeren pot met water verhit en de kamfer
in een aarden hoed, die met stroo gevuld is, opgevangen.
Beide bereidingswijzen zijn nog zeer primitief; in den
laatsten tijd schijnen ook betere toestellen te worden ingevoerd,
althans op het Japansche eiland Sikok maakt men reeds van
een distilleertoestel gebruik, die van een behoorlijken afkoeler
voorzien is. Ook was op de Parijsche tentoonstelling in 1878
een behoorlijke toestel door Formosa ingezonden.
De ruwe kamfer bevat 2 tot 10 p. cent onzuiverheden,
bestaande uit gips, /out, klei, zwavel of plantaardige stoffen.
Zij wordt daarom in Europa en in Amerika geraffmeerd.
Vroeger geschiedde dit uitsluitend in Venetie, later in Nederland,
tegenwoordig ook in Engeland, Hamburg, Parijs, Bohemen,
New-York en Philadelphia. Daartoe' wordt een bij zonder
soort van' glazen vaten, bomboloes genaamd, met ruwe kamfer
gedeeltelijk gevuld en in een zandbak spoedig verhit tot op
een temperatuur van 120° tot 190°. Gewoonlijk wordt er een
weinig zand, ijzervijlsel (om zwavel weg te nemen als die
aanwezig is) of kalk bijgedaan. De kalk schijnt te dienen om
sporen brandige olie weg te nemen. De kamferdamp verdicht
zieh in het bovenste gedeelte van het glazen vat en neemt
daarvan den vorm aan.
In Amerika maakt men bij het raffineeren gebruik van
ijzeren vaatwerk.
Eigenschappen en samenstelling. De kamfer is een kleurloos,
kristallijn lichaam, dat door wrijven in een mortier aan elkaar
en aan den stamper kleeft en op die wijze niet tot poeder
kan gewreven worden ; zonder bezwaar kan dit plaats hebben
als men haar met alcohol, aether, chloroform, houtgeest, glycerine
of een olie bevochtigt. Zij smelt op 175°, kookt op
204° C. en verdampt merkbaar op de gewone temperatuur.
■ Zij is zeer weinig oplosbaar in water, ongeveer in 1300 deelen,
daarentegen gemakkelijk oplosbaar in alcohol, aether, chloroform,
zwavelkoolstof, vette en ætherische oliën, vloeibare
koolwaterstoflen.
Op een temperatuur van 0 ° tot 6 ° is het spec. gew. 1 ; op
hoogere temperatuur zet zij snel uit, zoodat het op 10 ° tot
12 ° slechts 0,992 bedraagt.
De reuk is doordringend en zeer karakteristiek. Zij brandt
gemakkelijk, met een licht- en roetgevende vlam.
Hare samenstelling wordt uitgedrukt door de formule
Cl 0 H] 6 0 ; i^et water onttrekkende stoffen, zooals chloorzink,
behandeld, gaat zij over tot cymol C, g H j „. Door sterke
oxydatie-middelen gaat zij over tot kamferzuur Cj „ H ,g 0 ^ of
C gH ,4 (CO. OH) j ; door zwakkere oxydatie-middelen tot
oxycamphor Cjg H je Oj- alcoholische kali geeft zij een
alcohol, C j g H j g O , borneol genoemd, het bestanddeel der
Borneo-kamfer.
Gehruik. Als geneesmiddel en als verdelgingsmiddel van
ongedierte.
St a t i s t i e k . 1. Formosa- of Chineesche kamfer. Uitvoer
van Tamsui op Formosa bedroeg in Pikols (60) Kilo) in :
1875 1876 1877
7139. 8794. 13.178.
2. Japansche. In 1871 voerden Hiogo en Osaka 7089 en
Nagasaki 745 Pikols u it, een waarde van 116.718 dollars ver-
tegenwoordigende. In 1877 werd de waarde van den uitvoer
uit Japan geschat op 240.000 dollars.