I) E W O R T E L
tïe Kokos-boom beeft zeer vele, digt bij een gevoegde,
dunne wortels, die fijne vezels hebbende
in de aarde dringen en eene vastbeid doen ontstaan
die verwonderlijk is, daar het zeer zelden gebeurt
dat de Kokos-boom, die zoo boog en topzwaar is,
door den wind wordt omgeworpen.
De wortels van den bedoelden boom zijn witachtig
en aan de uiteinden paarsachtig rood, hebben
eenen scherpen zamentrckkenden smaak , en kunnen als
geneesmiddel in den buikloop zeer heilzaam zijn.
Ten einde er eenen geneesdrank van te bereiden,
wordt door de inlanders het volgende aanbevolen:
IVlen snijdt de wortels ter lengte van eenen voet af,
én neemt ér zoo veel van, als men met den duim en
den voorsten vinger omvangen kan (sa tjêkel trik ) en
maalt het fijn ( di giling. loemat-loemat) met ( adas )
anijszaad een vingerhoed v o l, of zoo veel als men
tussenen den duim en de twee voorste vingers gcwoon-
Jijk op vat, ‘ waarbij men een stukje poela sarle ter
lengte van eenen hal ven vinger voegt; dit'fijn gemalen
zijnde, giet men cr een kopje kokend water
op, laat dit zoo lang trekken tot men het drinken
kan . en gebruikt er als dan een kopje van men doet
best zulks des morgens te doen en des avonds te
•herhalen , als wanneer men Weder kokend water op
het fijn gewreven geneesmiddel giet. Indien men ,
na zeven dagen dit middel gebezigd te hebben,
gceiiQ
gcene beterschap ontwaart, zoo houdt men er medé
op en beproeft iets anders.
D e b a s T i
De bast van den stam is graauw van buiten; doch
roodachtig bruin Van binnen, van onder tot boven
geribbeld ( dengan boekoe boekoe ) en wórdt gebruikt
om viscblijnen en touwen die veel in water
liggen te wrijven, ten einde dezelve langer te doen
duren.
D e s t a m .
De stam ; zeef sponsachtig zijnde \ is ongeschikt
voor den timmerman, doch wordt voor inlandsche
bruggen, buffelhokken, sluitboomen en buisbalken
dikwijls gebezigd, voor brandhout is de stam ook
goed, doch levert geeue houtskolen.
D e BiADEREMi
De hoornen dragen alleen bladeren van hoven , bestaande
in eene schacht in het midden; die Wel twaalf
voet langen zeer stijf, ja houtachtig is; deze schacht
( papali) is alleen dienstig in sommige heiningen,
alsmede om verbrand te worden; aan dezelve
zijn menigvuldigè blaadjes gehecht, die in het
midden eene uitstekende rib hebben; (liedie genaamd)
waarvan stalbezems gemaakt worden; deze
bladeren dienen tot dekrict voor huizen of praau-
Wen, en van de schacht, die men splijt, worden mandjes
vervaardigd, die men krondjó noemt: van de drooge
bladeren (belarakh) maakt men fakkels (óbor), ter