l o t deze laatste kunnen wij onder de Orchideë«
met gegranuleerde Pollen onder andere die gene
rekenen, wier Antheren aan de voorzijden in vliezige
buisjes XBur s i c ula, Ri ch. ) aangewassen zijn, en
»vaar klieren derzelver plaats schijnen te bekleeden;
onder die met stofachtige Pollen zonder Rostellum
bemerkt men daarentegen, dat de holte der Anthe-
ren, Welke tot opname der Pollen dienen, hier niet
zelden klierachtig, ja zelfs wolachtig is, zonder eens
te gewagen, dat de mededeeling van de Pollen hier
reeds door bestuiving plaats kan grijpen, en bij Or-
ehideën met waspollen, zonder Rostellum eindelijk,
dijt de Pollenmassa uit, en kan langs dezen weg door
inzmging aan het Stigma worden medegedeeld.
Met opzigt tot de Anthere zelve nemen wij drie
grondvormen aan, te weten :
l ° . De Anthere stelt eene vlicsachtige, aan het
Gjnostemium gewassene buis daar, wier vakken
meer of min van elkander zijn gescheiden
(D i an d ree.), — eene vorming, die alleen eene
benedenwaarts gerigte aanhechting der Pollen
met zich brengt ;
9°. De Anthere vormt een concaaf, meer o f min
bewegelijk regt op of horizontaal liggend kapje,
meestal in onderscheidene kamertjes afgedeeld
(Monandr se, M o n a n th e r a e ),— eene vorming
Waarmede steeds eene bevestiging der Anthere
boven het Stigma verbonden is;
3°* De
De Anthere is overeenkomstig de meer . Volmaakte
gewassen in g e r ig t, namelijk aan vrije
aanhangsels van het Gynostemium gehecht,— -'waarmede
altoos een b oven de A n th e ren uitstekend
Stigma ve rb onden is.
De buisaardige Anthere ( A n t h e r a b ü r s i c u l a t a )
is , naar hare r ig tin g , steeds eene voorste, z ijn d e n a melijk
gewassen aan de tegen de lip gekeerde zijde
des Gynostemiums; hare vakken staan o f naast
elkander ( l o c u l i p a r a l l e l i ) j o f u i te e n g e sp re id ,
( l o c u l i d i s c r e t i ) , terwijl zij meer o f min e en en ,
Van onderen openen driehoek omschrijven.
De pollénmassen, Welke in deze zakken Vervat
zijn, zijn naa r'on s aangenomen o o gp u n t, steeds gegranuleerd
, namelijk üit bundels bestaande, zamen—
gesteld üit ontelbare meer o f min hoekige, ligchaam-
p je s , die d o o r elastieke draden in eenen hoofdsteel
( P e d i c e l l u s , C a u d i c u l a , R i c h ) ve rbonden zijn.
Deze steel eindigt bij onze JaVaansche O rcb id e ën
aan zijn h e ch tp u n t, in eene soo rt van k lie r , o f een
huidachtig blaadje (Pedicellus basi peltatus vel lami—
iia vel glandula süffültus; Retinaculum R ic h .)
• De kapaardige Anthere ( A n t h e r a o p e r c u l a t a )
Vindt men wel is waar insgelijks bij menige O r—
ehideën aan de voorzijde Van het Gynostemium geh
e ch t, doch nimmer tegen dezelve aangewassen, en
de daarin beslotene vakken zijn nooit zoo van éen
•gescheiden, als wij zülks bij de voorgaande vorming
Van dit deel waarnemen«
Dik*