Hetzelfde heeft ook plaats met haar b o yens te einde
of zoom (Limbus, Lamina), .welke zich nu eeug
onverdeeld (Limbus indivisus, simplex) , afgesneden
(truncatus', uitgehold (fornioatns), puntig ( acu-
tus, acuninatus, subulatus), uitgedijd (di^atatus),
o) lapachtig (lobatus, sublobatus) enz. vertoont;
zonder hier ééns van deszelfs rigting te spreken.,
dm nu eeus ingebogen, dan weder opwaarts staand
e ; afstaande, uitgebreid, nedergebogen, enz. zijn
kan , waaromtrent wij hier in geeue bijzonderheden
zullen' treden.
Daarentegen geeft de aanhechting en verwassing
der lip met het Gynostemium kenteekenen welke
van een grooter gewigt tot het erkennen der
genera zijn , daar deze verwassing minder van uitwendige
omstandigheden afhangt , dan die der uitwendige
Sepala. De omstandigheid namelijk dat deze
deelen, welke bij alle bloemen der Orchideën in uitwendige
hui bladeren besloten zijn, voor de ope-
ning der bloemen eene geëvenredigde. zamerivoeging
moeten doorstaan , doet op dien grond veronderstellen
dat, indien men eene verwassing der lip met
het Gynostemium waarneemt, deze niet kan afgeleid worden
van eenen meerder o f minder sterken druk der
uitwendige deelen op dezelve, doch dat die in den typus
zelven van de vorming dezer gewassen ie vinden is. Hetzelfde
gekit ook van de wijze , waarop de lip vastgehecht
is,'en waarbij ik vijf verschillende toestanden
feeb waargenomen-, namelijk :
i°- Do
De lip is aan de basis van het Gynostemium
onbewegelijk vast gehecht;
2°. Zij is aldaar veerkrachtig, doch zonder zigt-
baar gewricht, vastgehecht;
5°. Zij vormt met de basis van het Gynostemium
een duidelijk uitgerand, zeer bewegelijk gewricht
;
4°. Zij is beneden met de basis van bet Gynoste-
xniurn in eene soort van spoor of zak zamen—
gegroeid;
5°. Zij staat met het Gynostemium volstrekt in geen
verband, doch is tusschen de zijdelingschebladeren
aangegroeid.
Wij gelooven ons door de voorgaande aanmerkingen
over de uitwendige deelen te hebben doen verstaan
, zoo dat bet onnoodig zoude zijn, daaromtrent
m verdere bijzonderheden te tred en, en zullen
nu overgaan tot de beschouwing van den geslachts-
drager (Gynostemium) en de daarmede in verband
staande deelen.
Dezelve beslaat ongeveer het middepste deel der
bloem, en toont, zoowel naar zijne rigting als gedaante
, verscheidenheden, die wegens hare veranderlijkheid
bij vele dezer gewassen bijzonder geschikt
zijn, om tot herkenning derzelve te dienen.
Zoo stijgt hij bij vele uit de spits van het Ovarium
naar boven ( Gynostemium Ovario continjium), en kan