Wij gaan nu tot de beschouwing der uitwendige
deden over, waarbij ons, het eerst de bracteen in
het oog vallen. Deze staan steeds aan de basis van
het Ovarium, meestenkei, zeldzamer in grooter aantal
, in welk geval zij meereiideels droog zijn, en
een kafaardig voorkomen hebben. Hare gedaante is
mede: zeer eenvoudig, een klein blaadje gelijkende,
en alzoo bladaardig, in welk geval hetzelve met duidelijke
vaten doortrokken is; veeltijds zijn deze
bracteen groen of geelgroenachtig, zeldzamer gekleurd,
of ook wel horenachtig doorschijnend , soms met
een fijn dons bezet, waaraan het Ovarium dan ook
gewoonlijk deel neemt; bij vele dezer planten vallen
dezelve reeds voor of tijdens het bloeijen af; bij
andere blijven dezelve ook wel zitten , en x grolijen
bladaardig uit.
Hier de verschillende gedaanten en rigting der
Sepala uit een te zetten, zoude ons te ver voeren*
-Wij zullen dus slechts aanmerken, dat zich steeds drie
uitwendige Sepala, en meestal drie inwendige met
de uitwendige afwisselend geplaatst bevinden , namelijk
twee uitwendige , tegen elkander overstaande
(Sepala lateralia, Sepala amjualia ), een naar achteren
staande ( Sepalum dorsale. Galea ), een inwendig, tegen
over het achterste , welk wegens zijne bijzonde «
re gedaante den naam van lip ( Labellum ) heeft verkregen
, en twee, tegen elkander overstaande inwendige
bladeren (Sepala interiora ) , welke laatste tus-
schen de uitwendige zijdeiingsche bladeren en het
• ( ach«
achterste blad vastgehecht zijn. In zeldzame gevallen
(en mij is slechts een enkel voorbeeld van dien aa rd
bekend bij tipicranthes) is het Gynóstemium aan zijne
basis met aanhangsels bezet, die trouwens, wegens
hunne* zonderlinge gedaante , toch niet ais plaatsvervangers
der inwendige beide Sepala kunnen nan-
gemerkt worden , welke Sepala , in dit zeldzaam geval
, ontbreken.
De ter zijde geplaatste Sepala (Sepala lateralia)
zijn onderling van dezelfde gedaante, het naaste bij de
lip geplaatst, welke zij somwijlen omvatten, en zelfs gedeeltelijk
met dezelve éamenhangen ; of men ziet dezelve
tegen de basis der lip scheef voorgetrokken , en dan
somtijds door ombuiging * ja zelfs vergroeijing harer
buitenste randen, eene soort van spoor ^unguis spu-
ï’ius, Perula) of zak vormen.
Het achterste Sepalum (Sepalum dorsale) is groo-
tendeëls smaller, dan de zijdelingscbe, en, uitgenomen
in wèinigê gevallen, grooter , dan de beide
inwendige, waaraan liet zich somtijds sluit, en zoo
eene soort van helm,(Galea, Fornix ) vormt, waardoor
dan de bloem een keel vormig (ringens) voorkomen
verkrijgt.
De uitwendige Sepala (zeldzamer ook de inwendige)
zijn somwijlen aan hunne basis, ook wel tot
op de helft hunner lengte, doch zeldzamer tot aan
hunne spits aan een gegroeid en vormen zoo een
tneer of min eenbladerig Perianthium (Perianthium
inouophxllum. ) Deze vergroeijing hangt, vooral wanneer