clicihale gébruik van Véle derzelve aangegeven—-dit
alles moet on3 aansporenj dm hunne heelkrachteii
inét opmerkzaamheid gade te slaan.
Den A romadendron beveel ik hiertoe bijzonder
aan, waai'van het aftreksel der bladeren zich aan mij
als Zeer krampstillende heeft dóen kennén in
hysterische gévallen ; éii wiens bast eenen doordring
genden speCerijachtigen bitteren Smaak én zeer lièfe-
lijken geur bezit; ook dé Tjarnpakka verdiént in
dat opzigt* te méér, wijl dezelve bij dns zooi alge-4
méén verspreid i s , eene bijzondere opmerking.
Van deZe laatste, als ooK van de Kananga (Unónk
odörata); zag ik de met Jai (Zingiber officinale.) d£
Kurije (Raempferia rotünda.) fijn gewrévené zaadkorrels
uitwendig tegen afwisselende koortsen* met
goed gtvolg, bij eén kind öp de maagstreek aanwenden
, nadat men te vergeefs had getracht inwendige
middelen te geven. Zoo wél dit Zaad* als dat van
vele andere Magnóliaceën en Anonace'ën, bevat
eene resineuse aromatische stof* die ten uiterste
scherp is * en bij een onvoorzigtig gebruik * zoo wel
uit- als inweüdig* tot öntstekiugéii aanleiding kan
geven;
Thans nóg een woordje over de voornaamste geneeskundige
eigenschappen, welke door Rheede en
Rumphius omtrent eeuige dier gewassen Zijn aangewezen;
De eerste zegt onder ahderen Van de Tjampakka,
dat de bast des Wortels* met warm water afgewreven
én
en gedronken, de maand-stonden bevordert, doch
door zwangere vrouwen te veel gedronken , de afdrijving
der vrucht te weeg zoude brengen; dat het uit het
zaad geperste sap, uitwendig op het onderlijf ingewre-
ven , tegen winden dienstig is.
Rumph beveelt daarentegen aan de met Kunie
(Kaempferia rotünda.) en water fijn gewrevene bladen
verwarmd te drinken tegen liet graveel, en de nog ongeopende
knoppen in klapperwater gekookt, bij Go-
norrhoeae, alseendenslijmafgang bevorderend middel*
ook merkt hij aan, dat de bast met andere ingrediënten,
aan de kraamvrouwen , na de bevalling, kan toegediend
worden, om de nageboorte uittedrijven.
Doch wij zullen, om wijdloopigheid te vermijden,
in geene bijzonderheden treden, en slechts aanmerken
, dat reeds Rheede de groote gelijkvormigheid
heeft ingezien, welke de verschillende gewassen der
Anonacéen , ten opzigte hunner werkingen op het lig—
chaam, toonen, dewijl hij aan meerdere soorten, zoo als
de Guatteria Corinti (Rheede, 5 deel, t. i4), G:
sempervirens (deel 5 t. 16 ) , G: montana (deel 5
17) ? bijna gelijke heelkrachten toekent, als aan
JJ/zona Narum (deel 2 f. 10),— hoedanigheden, die door
Rumphius wederom aan andere soorten der A n o nacéen
worden toegeschreven, zoo als aan de Unona
Muscaria (Rumph. 5 t. 42 ) , Unona odorata (Rph.
2 t. 65) , namelijk werkzaam door het gebruik harer
aromatische basten, hij windkolieken, diarrhoeën die
met geene ontsteking verbonden zijn, koude koortsen ,
uitwendig tot inwrijvingen (waartoe men bijzonder