De Kokos-boom. tiert het weligst op zandaehtiget
gronden, die tevens een gedeelte klei bevatten • deszelfj-
hoogte is doorgaans van vijftig tot zestig voet, en
enkele malen bereikt hij wel twee en zeventig voet.
De volwassen boom kan door een’ man van vijl
voet omvademd worden, hetgeen zeer voordeeiig
in het beklimmen van denzelven is, daareenc groolero
dikte zeer hinderlijk daarvoor' zou zyu.
Men vindt ' ook eene soort van kleine Kokos^
hoornen ; doch deze niet bedoelende , zal ik over de
eerstgenoemde spreken. Indien men de verschillende
soorten der Kokos - hoornen Legeert te kennen , leze
men in de Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap,
iste deel, blz. $55, alwaar over de orde
dier hoornen uitvoerig geschreven is.
O v er h e t p l a n t e n .
Om Kokos-hoornen aan te kweken , neemt men
eene geheel rijpe doch tevens gezonde noot van
eenen boom van de heste soort; de bast van zulke
noot moet reeds droog zijn ; men legt dezelve in
de open lucht op eene belommerde plaats, opdat
dezelve door den zonnegloed niet verzenge en ster-
v e ; regen kan geen nadeel aan de vrucht toebrengen;
echter zou te veel water dezelve tot eenen
Staat van bederf of verrotting kunnen doen over—
gaan; men kan de vrucht ook ophangen, doeh het
liggen wordt heter geacht. Na aldus omtrent veertig
dagen gelegen te hebben, komt er uit de kern
die na
( 1$2 )
(tombong kalapa) eene loot te voorschijn,
twee of drie maanden eene lengte van iets
minder of meer dan drie voet bereikt; alsdan graaft
men eenen kuil van twee voet diepte, waarin men de
Vrucht zoodanig plaatst, dat derzelver loot een voet
beneden de oppervlakte der aarde staat, wordende
echter de opeiiing of kuil, die hoven de noot is,
niet met aarde aangevuld, voor dat de noot ruim
eene maand alzoo in de aarde gestaan heeft, als
wanneer' men dezelve met aarde bedekt en ter
hoogte van een voet den stang boven de aaide
losjes aanhoogt (Oerokh). Men acht den afstand van
zestien voet van den eenen boom tot den anderen
als den besten , daar minder afstand, alhoewel voordeeiig
om veel hoornen^ te hebben, als zeer riadeelig
voor de vruchten beschouwd wordt, dewijl daardoor
natuurlijk minder sappen aan eiken boom ten
deel vallen en de bladen zich met Vlij genoeg
kunnen bewegen.
Na dat de Kokos-hoornen twee of drie maanden
geplant zijn, beploegt men derzelver tusschenruim-
ten, zonder de wortels te beschadigen; zulks geschiedt
ter bevordering van den groei en de speling
der wortels , welke door de omgeploegde aarde zich
gemakkelijk uitbreiden. Bij aanhoudende droogte
besproeit men de jonge hoornen van tijd tot tijd
naar mate de aarde zulks vordert.
Een aldus geplante en behandelde Kokos-boom
groeit spoedig o p , bereikt in zes jaren voormelde
hoogte en begint als dan vruchten te leveren.
D e