Dikwijls neemt zij ook liet bovenste deel van het
Gynostemium in (A"nthera t e rminal i s ) , of wij
vinden haar aan deszelfs achtereinde (Anf h e r a
dor sal i s vel p o s t i c a ) ; bij sommige is zij door
eenen tand of eenen elastieken draad vastgeheeht,
of hare achterste zijderanden zijn met die der holte
Van het Gynostemium verwassen, of zij is als het ware
in de antlierenholte geschoven.
Wij zullen ons hier in geene omstandige beschrijving
harer gedaante in laten, en slechts aanstippen,
dat zij meestal van binnen in twee hoofdvakken verdeeld
is, die niet zelden in meerdere- celletjes ( Lo-
celli) verdeeld zijn. Deze verdeeling der Anthere
heeft, plaats door teedere membranen , waarin de
Pollen voor hare ontwikkeling is ingesloten, en
uit welke teedere korrelaehtige draadjes in de Pollenmassa’s
di’ingen, langs welken weg de voeding
bjQ
der Pollen geschiedt.
Somtijds vloeijen deze toevoerende vaten zoo
naauwkeurig met de Pollen substantie zamen , dat
men, na de van een scheurin;g der gemelde vliezen, geen
spoor van korrelachtige draden aan de Pollenmassa’s
kan ontdekken ( Massae pollinis ntidae), zoo als
zulks bij du Dendrobien het geval is ; heeft het tegenovergestelde
plaats, zoo ontdekt men dezelve
duidelijk, en de bijzondere massa’s hangen nu gewoonlijk
bundelsgewijs te zamen , of zij hechten zich
aan i pf 2 steeltjes (Pedicelli ) of aan vliesachtige kokers
( Pharetrae ), die aan hun einde meest met eene,
zeld
zeldzamer twee klieren , o f met een vliesachtig of somwijlen
horenachtig plaatje of steeltje voorzien zijn ; of
eene naakte glandel, een rond plaatje, eene meer of min
uitgebreide membraan, of zelfs de dikwijls klierachtige
rand des stigma’s alleen, biedt hun een bevestigingspunt
aan»
De Pollenmassa’s , welke in de kappenanthere
besloten zijn, zijn meer o f min hard of wasaardig.
Gevoegehjk hadden wij de gegranuleerde massa’s,
aan dezen vorm der Anthere verbonden, van de vroeger
gemelde kunnen scheiden , daar derzelver enkele
korrels ^reeds meer een schubbenaardig voorkomen
bezitten 5 doch dit onderscheid is zoo gering, dat
wij meenden, beter te doen, de hiertoe be—
hooiende gewassen met de voorgaande, onder zekere
gezigtspunten te vereenigen. De Pedicellus, waarin
zich deze geschubde massa’s dikwijls aan hare basis
uitstrekken, is nimmer zoo zuiver steelachtig van
gedaante , als bij die der buisanthere , en schijnt als
bet ware uit enkele schubbetjes te bestaan. Hij eindigt
of in eene glandel, een vliesje, eene soort
van stift, of bij is naakt.
Ook bij de stofachtige Pollenmassa’ s openbaart
zich hij die , welke in eenen bundel te zamen hangen
, insgelijks eene duidelijke aannadering tot de
voorgaande zamenstelling. Deze massa’s namelijk
scheuren in de lengte open, en de inwendig be-
siQtene korrels yertoonen somwijlen nog eene meer of
mm