jnium met het Ovarium to ont ons ten duidelijkste,
dat e en te ed e r kanaal uit het Stigma naar beneden ia
het Ovarium afstijgt, hetgeen wij dus met regt als een
zaadgang ( ductus spermaticus ) kunnen aanzien.
Nadat dit fijne kanaal de basis van het Gynoste-
mium heeft b e r e ik t , verdeelt het zich in drie takken,
welke in de drie zijdelingsche zaadstrengen ( Recep-
tacula parietalia) van het Ovarium afloopen. Deze
zaadstrengen, b e ze t met ontelbare kleine eitjes,
Vertoonen zich als langwerpige , naar beide zijden
dikwijls omgekrulde striemen ( Receptacula semibifidal.
utrincpie in fle x a ) , die in de lengte aan den inwendigen
rand van het Ovarium vastgegroeid zijn, zoodat
zij juist tusschen de van buiten aan de vrucht meer
o f min vooruitstekende streepen komen te staan.
De -miclit is dien ten gevolge éénhuizig, meestal
eenigzins hoekig , gewoonlijk d ro o g , zeldzamer
vleeschachtig, en opent z ic h , in het algemeen , in de
len g te , dikwijls in klep p en , zoodat de drie buitenste
verhevenestreepen , als het ware gelijk het geraamte
der v r u c h t , onveranderd blijven sta an ; overigens
heb ik het onnoodig geacht, mij den omtrek van het
Stigma , zoomin als de gedaante van het Ovarium, tot
de generische bepaling ten nutte te maken, daar nnj
de overige deelen tot de aangifte van gewigtige ken
teekenen genoegzame middelen aan de band gaven.
Bij het rangschikken onzer Javaansche Orchideën heb
ik vooral gelet op de vorming der Pollenmassa s,
daar d eze lv e, gelijk reeds R o b e r t B r o w n M. R i chard
chard en andere Botanici getuigen, de onveranderlijkste
teekenen van Onderscheiding aanbieden.
Ik heb des niet te min de beschouwing van andere
gewigtige deelen hierbij niet uit het oog v e r lo ren ,
doch de daarvan ontleende kenteekenen slechts to t
de bepaling van ondergeschikte afdeelingen aangewend.
De bijgevoegde ta b e llen , welke dienen moeten to t
overzigt en spoedige herkenning der genera van onze
Orchideën, toonen duidelijk, op welke wijze ik
daarbij b en te werk gegaan. Men ziet hier deze
familie in drie groole kolommen ve rd e e ld , die elke
in meer o f min gewigtige onderafdeelingen zijn gescheiden,
welke laatste wederom bij eenè nadere b e schouwing
zich in enkele groepen v e rd ed en , in welke
de verschillende gene ra , als bijzondere gd ed ëren van
het geheel, zich vertoonen.
Ofschoon deze rangschikking bij uitstek dienstig
moet wezen om de genera te onderscheiden, wil ik
echter niet ontkennen, dat daardoor dikwijls gewassen
, die in menig opzigt met elkander verwant z ijn ,
van een worden gescheiden, en deze omstandigheid
heeft mij b ew o g en , de meer uitvoerige beschrijvingen
der enkele genera, benevens hunne so o r ten , met
meerdere inachtneming hunner verwantschap , in de
naaste stukken te doen volgen.
Met betrekking tot de kolommen, welke door streoen
op de tabellen van elkander gescheiden zijn, acht ik
het slechts noodig aantewijzen, dat vooraan de geslachts