welke dit geslacht in het algemeen eigen is, en
slechts aan de bovengemelde soorten van Ranunhel
nam ik dezelve eenigermate waar, wanneer deze
planten op hooge en drooge plaatsen groeijen ,
terwijl zij in moerassige en tevens schaduwrijke streken
naauwelijks een spoor daarvan bezitten; des
niet te min vermijden ook op de laatst gedachte
plaatsen de van kruiden zich voedende dieren
zorgvuldig het gebruik van dit gewas, en dit instinkt
doet vermoeden, dat hetzelve toch niet geheel van
•deze scherpte ontbloot is.
'M M
Inwendig veroorzaakt bet misbruik van dit anders zoo belangrijk geneesmiddel
krampen, brakingen, diarrheëu, ontstekingen van het
darm-kanaal, exconacéën, en door overprik teling wordt de werkzaamheid
der zenuwen daardoor aanmerkelijk onderdrukt. Met nut
bedient men zich van eenige der Raminculaceën, waarin deze scherpe
stof meer of min de hoofdrol speelt, in de volgende gevallen:—
Uitwendig, als een prikkelend en blaastrekkend middel, beveelt vooral
Barton den Raminculus bulbostis aan (waartoe ook R: acris, R: Sce-
leratus, Knowltonia yesicatoria, Ansmone nemoroxa etc. gebezigd worden),
waarvan men bij podagra, jicht, rheumatismus, en zelfs tot stuiting
van hardnekkige wisselkoortsen (in dit laatste geval als een deeg om
den handwortel gelegd) de beste werking heeft waargenomen;-als
een bijtend middel ter reiniging van oude zweren, en om wratten,
beengezwellen en verouderde huidziekten te verdrijven, heeft men
bijzonder Clematis erccta * C: flammula, C: yitalba, Raminculus
acris aanbevolen.—Inwendig heeft men zich van het over Ranunculuê
lin g u a , of R: flammula gedistilleerd water als braakmiddel bediend ,
en van dat van den R : glacialis, als een prikkelend zweetdrijvend
middel, terwijl daarentegen Aconihm Naptllus en A: Cammaruni
pisdrijvend zijn— Voorheen gebruikte men ook Raminculus Ficaria
tegen de scheurbuik, en CUmatis yitalba en C; erccta in verouderd?
cm gecompileerde venerische ziekten.
V I L L E N I A C E A E .
De Botanische kenteekenen onzer Dille niace^re
zijn weinig onderzocht, en daar ik planten, die in.
den tuin te Buitenzorg reeds läng voor echte D il-
leniae doorgingen, hij nader onderzoek onder andere
geslachten heb moeten rangschikken, moet ik
vermoeden, dat deze zelfde gewassen vroeger wel
bekend waren, doch voor andere gehouden .werden.
Reeds beveelt Rheedê in zijnen Malabaarschen
tuin , deel 5, pag. 5 , de bladeren van Acarapats Jo t-
ti (Tetracera Rhedii.) aan, om met rijstwater afgekookt
tot mondspoeling te worden gebruikt tegen aph-
then, en Rumphius (deel 2, pag. i 4o) prijst tot
het zelfde einde aan den met wrater fijn gewreven bast
van Sangius (Diilenia ? serrata). Deze nuttig©
hoe‘danigheden(*) bepalen zich echter niet alleen hij
deze
( * ) Deze hoedanigheid is gegrond op de in deze deden
z^flientrekkende stof (Tanin), die bijzonder onvermengd in dit gan-
sche geslacht* heerscht, maar zich nog niet als galappelzuur vertoont.
De oplossing van zwavelzuurijzer geeft de aanwezigheid van die stof in
hare afkooksels door eene groen achtige kleur te kennen; die den
dierlijke gelatina door' een troebel bezinksel. Zoo wel het uit- als
inwendig gebruik dezer rfnddclen beeft eene verhoogde werkzaamheid
van de spieren en de huid tem doel, welker contractibiliteit daardoor
vermeerderd wordt. In ziekten, verbonden met algemeene of
plaatselijke verslapping der spieren en vaten, zijn zulke middelen uit
dien hoofde bijzonder aangewezen; slechts vordert de inwendig voortgezette
aanwending van zulke middelen de grootste omzigtigheid,
wegens de sterke zamentrekking van liet darm - kanaal, de daarop
volgende verminderde werkzaamheid der bloedvaten, en de öphooping
van bloed in het Sysiema portarum, terwijl bun gebruik ook bij ontsteking
en aanwezigheid van gastrische stoffen schadelijk is,