( a8o O
mm Hoekige gestalte. En zelfs die gene , bij welke de
opengebarstene Anthere een fijn pöeder daarstelt,
maken op de andere zijde reeds eenen overgang tot
de eigenlijke Waspollen, door dien zich deze
stafachtige massa’s niet zelden als eene weeke pulpa
op één pakken ., het geen echter altijd eerst eenigen
tijd na de opening der bloemen plaats grijpt.
Het onderscheid der Waspollen ( Massae pollinis
ceraceae) van de voorgaande bestaat vo'oinamelyk
daarin, dat zij meer of min vaste massa’s in een be-
•paald getal daarstellen , om het even , of deze massa’s
op het gevoel meer of min hard zijn. Zij kannen
dus pulpeus of ook Van buiten met een zacht stof
bedekt zijn, welk eerste geval meer of min spoedig bij
allen plaats grijpt, terwijl daarentegen het tweede——eene
oppervlakkige stofaardige oplossing, bijna bij alle
Terrestres van deze formatie voorkomt, en eene
naauwe verwantschap met de eigenlijke Stofpolleiï
aanwijst.
Hoogst opmerkelijk is het hoe standvastig zoo
wel het getal dezer massa’s , als de wijze hareï
vasthechting, ja zelfs meer of min hare bijzondere
gestalte bij de verschillende zich ook in andeie
stukken gelijkende gewassen dezer familie is, eene
omstandigheid, die ons het regt geeft, hoogen ge
nerischen prijs op deze deelen te stellen.
Zagen wij bij de voorgaande formatie der Anthere
de mannelijke deelen meer of min boven het Stigma
uit-*
( r f l )
uitsteken; bij den 5den hoofdvorm der Anthere,
namelijk, de volkomene vorming derzelve , verheft
zich het Stigma boven dezelve, en zij nemen aan
uitsteeksels (Filamenta) gehecht de kanten van het
Gjnostcniiuiii in. Ter iiaauwer nood is hier nog het
maaksel der Orchideën te erkennen, slechts het Ovarium
, hetwelk in deze familie op eene eigenaardige
wijze gevormd is, de zaadkorrels zelve, en de ope-
niug der Antheren aan de naar de lip gekeerde zijde,
hebben de hiertoe hehoorende gewassen nog met de
overige Orchideën gemeen.
Hare Antheren hebbeii twee Vakken , openen zich
in de lengte en bevatten stofachtig Pollen.
Zoo hebben wij dan alle die bloesemdeelen beschouwd,
waarin deze gewassen naar mijne waarnemingen
de grootste verscheidenheden toonen, eii zullen nu
nog kortelijk iets aanvoeren omtrent het Stigma en liet
0 variurn.
Het Stigma (Gynisus Rieh.) vertoont zich hij de
tneesté dezer gewassen, als eene vlakke, meer of min
ïoude , ovale, of in de breedte tiitgestrekte holte,
met eene kleverige vochtigheid overtrokken; bij an-
dete is hetzelve daarentegen reeds aanmerkelijk diep
m het Gynosteinium urtgehóld, somtijds, door vooruit
stekende zijranden als verborgen , o f het breidt
zich aan den kant van het Gyiiostemium uit en V e r toont
zich als dubbel ; of wij bemerken, dat het gedeeltelijk
knobbelig of zelfs 'geheel verheven uit1-
steekt. De transversale doorsnede van het Gyhosternium