bereikt, - waren de levenskrachten te veel ge«
zonken, - zoo nam ik mijne toevlugt tot de
2°. Tweede indicatie, naar mijn oordeel alleen
kunnende bestaan in het onderhouden en Versterken
der krachten.
Alles komt er hierop aan, dat men snel en
met nadruk te werk ga, en bij het verval van
krachten , hetwelk bij eiken nieuwen aanval der
koorts vermeerdert, geen ledig aanschouwer blij ve,
Want niet alleen hangt des lijders leven daarvan
af, maar niets legt ook meer den grond tot naziekten
in dit geval, dan eene slepende behandeling.
Buiten den kinabast, bewees zich hier mijne
Cedrela feb r ifa g a ( S u r e n , 2 a 3 lo od, behoorlijk
gestampt [tombokh] en met 2 pond
water tot 1 pond verkookt, om het uur één
kopje toegediend), in verband met de A!yxla
(P o e l o e s a r i e , 1 tot i | lood, insgelijks grof
gestampt, omstreeks 5 minuten met het afkooksel
van den S u r e n opgekookt en doorgezegen),
ten uiterste werkzaam; of toonde zich reeds
eene gro o te krachteloosheid, een zinkende pols,
enz., zoo gebruikte ik, in stede der Po e l o e s a r i e ,
de wortels van Chloranthus inconspicuus
( K r a s - t o e l a n g ) , of van onze zoo voortreffelijke
Javasche Valerianci,
Dikwijls had ik reeds, na de eerste giften, bet
genoegen, den lijder zeer tot zijn voerdeel veran-
deid te vinden, daar de nerveuse toevallen zeer vernya*
fuinderd waren, de warmte, vooral der maagstreek,
minder was, en de verontrustende congesties naar de
ingewanden hadden opgehouden. Nu werd het gebruik
der aangetoonde middelen met kracht voortgezet,
die ik met voordeel met zeer kleine giften van
tartarus slibiatus ( j - i grein) verbond, en g e -
Yvoonlijk was de eerste acerbatie der koorts reeds veel
za ch te r , wel met sterkere aanvallen van koude verbonden
, maar niet met die krampen, die vroeger
hadden plaats gehad, zoo als ook de daai’op volgenden
warmte zachter was, en zich meestal in zweet
oploste, als wanneer zich eene zuivere apyrexie vertoonde.
Ik verbond vervolgens het gebruik des
S u r e ns en der P o e l o e s a r i e niet kleine giften van
clen wortel van Ophioxylum Serpentinum ( P o e —
l e an, P o e l e P a n t j a r ) , o f van de vruchten mijner
Niota Lamarkiina ( G a t e p P a i t ) , waardoor nieuwe
aanvallen der koorts werden voorgekomen.
Men ziet dus uit deze zwakke schets, dat deze
ziekte, naar mijne waarneming, gro o tendeels naar
dezelfde grondregels moet behandeld worden, als
boosaardige tusschenpoozende koortsen, en dat het dus
hoogst belangrijk is , door gepaste middelen nieuwe
aanvallen van koorts voortekomen, waardoor
voornamelijk zwakke en oude personen steeds ia
groot levensgevaar worden gebragt. Deze meeningzal
te meer grond ontleenen uit de bedenking , dat
deze ziekte gewoonlijk in eene tusschenpoozende
koorts ontaardt, ja zich dikwijls reeds in den aan—
Tang als zoodanig doet kennen, zonder dat hier
nog