T W E E D E DEEL
T W E E D E ORDE y«
EEZE orde onderfcheidt zieh van de aerile door de voeten , in
welke niet vyf , gelyk in de vorige orde, maar flechts vier laden
gevonden worden, zoo wel in de voorvoacen als in de achtervoei^
twTO^^ ten. Ik heb niet nodig geacht die door het vergrootglas te vertoonen,
aangezien het eerfte Dier in het aerile geflacht zulke groote voeten
heeft, dat deeze leden met het bloote oog genoeg kunnen befchouwd worden.
Maar behalven dit onderfcheid van het getal der leden, is ook hec
derde lid, in het welke de klauv/ ingeleifd is, van een geheel andere gedaant
e , dan dit lid is in de Dieren der vorige orde, zynde dat lid in ver de
meelle Dieren van deze orde, van vooren in twee deelen gefpleeten , waar
door het breeder is dan de andere leden, an gefchikt is om de Dieran zoo
veel valler te doen gaan : hier toe zyn de andere leden der voeten gemeenlyk
ook breeder, en van onderen plat, en aan den rand bezet met ilyve
borftels, welke als doorntjes en pennetjes zyn, om op de bladeri en bailen
der boomen zieh mée vaft te houden. In fommige fpedes is dit lid zoo ver
aefpleeten, dat men het op het eerile aanzien voor twee laden houden zoo,
en de klauw veel eer in het tweed,e lid van de voet, dan in het derde ingelyfd.
Gelyk in de eerile orde de klauw, waar aan de twee nagels zitten,getel_d
is voor één der leden , zoo gefchied zulks ook in deeze orda, en deeze duidelyke
kentekens zyn genoeg, om de ordens te kunnen onderfcheiden.
E E R S T E GESLACHT.
/F J P E N D R J G E R S.
Sprieten, welke van hun voetiluk af tot aan hun topeinde allangskens
dunner worden, en welke op het bekkeiieal geplaatil zyn voor de oogen.
Groote uitpuilende oogen.
Twee vooruitilekende grootere of kleinere fchaaren.
Een klein lendenfchild cusfchen de dekfchaalen.
A
•il fj
• •-.y-,:-<'imt¡s¡,¡ --fiáSsí:'*--4di