05 II. ORDE. VII. GESLACHT. KLEIN H O OFDEN.
zien IcaD, dan alleen de fprieten, welke uit lange dünne leden beftaan, gejyk
tc zicn is by N», i , lecc. A , doch evenwel niet zonder eenige ongelykieid
aan elkanderen, gclyk te zien is by N». 5. lett. A. Zy zyn ^langwerpig
Vierkant van gedaancc. Alle de volgende ipecies vindt men in Nederland.
I. DE BRUINROODE KLEINHOOFD.
De kop en rüg van die Diertje is blinkend zvvart, en de dekfchaalea zyn
eenvoudig bruinrood.
2. DE GESTIPTE KLEINHOOFD.
Deze vcrfchiit van de vorige alleen daar in, dat op ieder dekfchaal cen
zvi'arte ftip zlt, als in veele Chryfoinela. Waarfcbynlyk is deze hec mannetjc
van de volgende.
D E DUBBELD GESTIPTE KLEINHOOFD.
De kop van dit Diertje is zwart met een geele flip, maar de rüg en de
dekfchaalen zyn bruinrood gelyk de vorigen, doch bleeker. Op de rag zitten
twee zvvarte flippen, en kort achter den rüg een rei van vier zvvarte
Ibppen, en dan een enkelde zwarte ilip op ieder dekfchaal, seiyk in de
vorige. ^ ^ ' ö J'
4. DUBBELD GESTIPTE KLEINHOOFD, ZWARTKOP.
Deeze verfchiit alleen van de vorige daar in, dat de kop, rüg en pootea
geheel zwart zyn. Mooglyk ij deeze 00k met de vorige man, en wryf,
5. DE GEVLEKTE KLEINHOOFD.
_Dc fprieten van deeze fpecies. verfchillen van die der vier vorigen, gelylc
nit de vergelyking der afbeeldingen te zien is. De kop en rüg is blinkend
zwart. De dekfchaaien zyn oraogekleur, en op ieder dekfchaal zit een lang-,
werpige zwarte viek. Deze fpecies vindt, men zelden.
6. I E GROENE KLEINHOOFD.
AI wat aan dit Dier is , ziet men mooi groen blinkende. Daar men eeü
van dezelven vindt, vindt men 'er gevvoonlyk veelea.
7. DE ZWARTE KLEINHOOFD.
Dit Diertje is zeer klein, en daarom daar by getekend, zoo als het ver-'
grootglas het zelve vertoont. De gedaante cn kenmerken vertoonen ge«
B9eg, dat het onder djt geflacht bchoort. Het is geheel zvv'art.
D l
II. ORDE. Vin. GESLACHT. CRIOCERIS.
8. DE HALF ZWARTE KLEINHOOFD.
37
Dit Diertje is vreemd. Het is tot meerder duidelykbeid hier by getekend,
zoo als het zieh vertoont door het vergrootglas. Het is geheel zwart,
uitgezonderd de achtereinden der dekfchaaien, welke graauw zyn.
9. DE BLAAUWE KLEINHOOFD.
Dit kleine Diartje heeft al de kentekens van de groteren. Het is fchittrend
blaauw, maar zoo hoog van kleur, dat men het bykans voor zwarc
zou aanzien.
e O O O
A C H T S T E GESLACHT.
C R I O C E H I S. n. XXIX.
De fprieten van àìt geßacht beßaan als uit langixerpige , hoven dkinäertn zit'
tende, kraaUn.
De rüg is 00k Cylinders gi-jiyze en zser hard.
I. L E L I E T O R.
J T Torretje is in Nederland zeer gemeen op de groene bladen van de
Witte Lelien. De kop, fprieten en pooten zyn zwart, maar de rüg
en de dekfchaaien zyn orange-rood. Men ziet hier dit Diertje verbeeld,
ZOO als men het ziet van boven, en van terzyden.
I L DE GEVLEKT E CRIOCERIS.
Dil Diertje is door cen befchryving niet kenbaarder te maaken. Het is
Bit fchoon gecl en zwart bont, en koomt uit Surinamen.
I I I . HET GESTIPTE LELIETORRETIE.
Dit Diertje is klein, en daarom 00k door 't vergrootglaj getekend, het
komt in maakfel volicomen overeen met de Lelietor, maar ii zeer veel kleiocr,
bleeker van kleur, en draagt op ieder dekfchaal vier zwarte flippen.
I V . ASPERGIE TOR.
De kop Is zwart. De rüg orange , en de dekfchaaien zyn zoo donker
groen, dac zy zwart fchyncn, maar hebben een fchoone oranje roode bui-
E 3i tenrandj
f flivX
,4c. tS'-:-'••"""i/r-'.-.t-.v